Ik droomde dat ik kon vliegen. Heerlijk loom zweefde ik groot en machtig boven de wereld en zag onder mij hoe iedereen haast had. Toeterende auto’s, een druk bellend meisje op een fiets.
Ik klapte met mijn vleugels en vloog verder. Weilanden passeerden, en een boerderij. Op het erf stond een boer met de handen in de zakken. Achter hem een volle waslijn, de was flapperend in de wind. De boer keek naar de rijzige knotwilgen langs een sloot.
Onder mij de koeien in de uiterwaarden. Boven mij een enkele wolk. Een rivier stroomde. Zo draaide de wereld onder mij door. Overal gebeurde van alles. Behalve hier. Ik dobberend op de lucht en genoot van de stilte. Heerlijk loom.
Toen werd ik wakker. Jammer.