Enige culturele achtergrond is mij vreemd. Ik kom uit een zielloos dorp dat graag een stad wil zijn, maar daarin faalt. Iedere dag opnieuw. Daarom ben ik jaloers op mensen die wel een eigen cultuurtje hebben, zoals Rotterdammers. Een Rotterdammer is altijd trots op z’n stad, hoe beroerd die stad er ook aan toe is en hoe slecht z’n voetbalcluppie het ook doet. Die onvoorwaardelijkheid, dat vind ik mooi.
‘Was ik maar een Rotterdammer’ denk ik dan.
Wanneer je in de eeuwige bouwput rondom Rotterdam CS loopt, word je gedwongen jezelf een weg te banen door de onoverzichtelijke wirwar aan afzettingen en hekwerk. Soms ontbreekt er een fietspad, of een simpel voetgangersgebied (die was er wel, maar verstopt achter een hardboard muur, wist ik veel). Op die momenten zijn Rotterdammers op hun best. “Kijk eens uit, blinde teringlijer”, roept een fietser me na terwijl ik verdwaasd om me heen kijk; ik ben oriëntatieloos en angstig de weg kwijt. Dan voel je je even heel nietig in die grote stad, tussen al die mondige stadsmensen.
Was ik maar zo direct, dat is heus handig – zeker met kerst in het vooruitzicht. Met een beetje assertiviteit, lompheid en een bijzonder hoog creatief-met-taal-gehalte kom je tenslotte een heel end.