Ik droomde dat ik in een weiland stond dat reikte tot aan de horizon. Het was snikheet. Naast me stond een oude, gebochelde tuinman. Ik zag een graf. Het was het graf van mijn moeder. Bij het graf stond een kale boom.
Samen staarden we naar de boom.
“Zie,” zei de oude tuinman. Hij opende zijn hand. In de palm van zijn hand lag een zaadje.
“Een zaadje,” zei ik.
“Een boom,” antwoordde de oude tuinman. Hij pakte het zaadje tussen duim en wijsvinger en hield het omhoog. “Kijk dan toch, alles zit erin. De stam, de takken, de bladeren, ja, zelf de schaduw.”
“Zelfs de schaduw?” vroeg ik.
“Ja, zelfs de schaduw,” zei de oude tuinman.
Hij glimlachte en legde een arm om mijn schouder.
Daar stonden we, samen.
Geen idee waarom ik dit droomde.