Ik droomde dat ik buiten was, in de natuur, tussen bomen en struiken. Ik voelde me nogal onbestemd: niet moe, niet actief, niet suf maar ook niet in de stemming om iets te ondernemen. Ook voelde ik me niet onbegrepen, al had ik tegelijkertijd ook niet de indruk dat ik heel erg duidelijk was in de dingen die in mij speelden. Om me heen stonden talloze bomen kalmpjes te wuiven in een langzaam aansterkende wind. Niet veel later begon de lucht te betrekken en dreven onheilspellende wolken over de plek waar ik me bevond.
‘Tijd om te gaan schuilen’, dacht ik meteen. Maar lopen, dat ging niet. Ik stond vast aan de grond. Of beter nog: in de grond. Ik was een boom! Terwijl mijn gedachten kolkten en ik probeerde na te gaan of dit allemaal klopte, trok een venijnige wind aan mijn takken en rukte mijn bladeren af. Ik dacht aan de bomen in Lord Of The Rings, die ook boos waren maar wél konden weglopen. In de verte zag ik Prinses Irene naar me wuiven. Geen idee waarom: ik was iets dat ik niet wilde zijn en stond vast op een plek waar ik dat niet wilde.
Boos werd ik wakker. Geen idee waarom ik dit droomde.