Gisteren vond in New Jersey de Super Bowl plaats. Dat overigens niks met kegels en een stuk lang glimmend parket te maken heeft, noch met een enorme schaal vol wijn-met-vruchten. De Super Bowl is de grande finale van het American Football, een sport die wij Europeanen maar niet willen begrijpen. Aangezien de finale een spektakel van jewelste is en mannen graag mee willen kunnen praten, lichten we het gebeuren hier even toe.
De Super Bowl is voor Amerikanen wat de Champions League finale voor het Europese voetbal is: een groots sportfestijn waar honderden miljoenen mensen naar kijken en waar ontzettende marketingbudgetten mee gemoeid zijn. De wedstrijd van gisteren ging tussen de Denver Broncos en de Seattle Seahawks, maar de wedstrijd an sich is maar de helft van het complete festijn. De Super Bowl begint uiteraard met een potsierlijke versie van het Amerikaanse volkslied (dit keer uitgevoerd door Renée Flemming), kent een halftime happening met grote artiesten (dit keer Bruno Mars en de Red Hot Chili Peppers) en voert de tarieven voor de commercials tijdens de uitzending op tot een aangename $ 4 miljoen per 30 seconden. Wie het complete event kijkt is minstens vier uur van de straat, maar dan heb je wel 88 commercials gezien.
Los van dat blijven het een paar busladingen vol mannen die met schoudervullingen en helmen met een eivormige bal over een veld vol strepen rennen. De sport wordt hier door een handjevol wannabe’s geweldig gevonden. Waarom zouden we ook? De naam is misleidend (je zou het eerder ‘hand-egg’ noemen dan ‘football’), hier in Europa hebben we al rugby waar mannen zonder schoudervullingen tegen elkaar beuken en, opnieuw, we kijken hier massaal naar écht voetbal. Inderdaad, met een voet tegen de bal. Wil je toch kunnen meepraten: de Broncos verloren met een vernederende 43-8 en zijn de schlemiel van de US of Armoede.