Het is vroeg. De ochtendspits moet nog beginnen. Een latmagere man in een strak gesneden maatpak komt gehaast voorbij. Enkele meters achter hem volgt een klein dik hondje aan een lange lijn. Het is zo’n lijn die je kunt laten vieren en weer intrekken. Bij een grasveldje houdt de man halt. Het hondje, een abrikooskleurig exemplaar dat veel weg heeft van en uit de kluiten gewassen cavia, stopt ook.
De man bukt en schept het dier van grond. Hij gespt het riempje los en wijst richting plantsoen. “Ja! Ja!” zegt de man. Zijn stem klinkt hoog. Hij zet het hondje weer neer en knikt bemoedigend.
“Doe jij maar. Doe jij maar. Ja! Ja!”
Het hondje lijkt te begrijpen wat van hem wordt verwacht. Hij sjokt loom kwispelend naar de kastanjeboom, midden op het veldje. Daar begint het dier uitgebreid te snuffelen. Vanaf de kant kijkt de man toe, de riem achter zijn rug houdend. Nu kan ‘doe jij maar’ om zijn favoriete boom cirkelen zonder dat de lijn in de war raakt.
Het hondje snuffelt en snuffelt. Elke vierkante centimeter van de voet van de boom wordt aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Er lijkt geen eind aan te komen. De man kijkt op zijn horloge. En dan naar zijn hond. Wat doet het beestje allemaal?
Snuffelen. Oneindig lang snuffelen. Meer niet.
Er gaan een minuut of twee voorbij.
De man mompelt iets, zucht. Hij buigt voorover, beide handen nu op de knieën. “Bobbie!” Het hondje kijkt verstoord op.
“En wat doet ie dan? En wat doet ie dan?” De man knikt met een vreemdsoortig enthousiasme. “Ja! Ja! Doe jij maar! Doe jij maar! Ja! Dat kan jij heel goed!”
Het hondje cirkelt weer om de boom. De man komt getergd overeind. Hij zucht, beide handen in de zij.
Eindelijk. Daar gebeurt het. Een halve meter naast de boom laat Bobbie zijn plasje de vrije loop. Er lijkt geen eind aan te komen. De man zucht van opluchting. Alsof het niet zijn hondje is, maar hijzelf die alles lekker laat stromen.
Daar is de riem weer. “Bobbie!” schalt het over het veldje. “Bobbie! Hier!”
Het dier draait zich om.
Even lijkt het beeld te bevriezen. Hondje en baas staren elkaar bewegingloos aan. Het gezicht van de latmagere man betrekt. “Bobbie…” klinkt het dreigend. De hoge toon is verdwenen.
Maar Bobbie is allerminst onder de indruk. Het dier geeuwt, gaat eens zitten, krabt zich, komt overeind en hobbelt dan op een holletje verder. Gelijk heeft ie. Er valt nog een wereld te ontdekken, zo zonder riem.
De man kijkt het dier na. Er verschijnen rode vlekken in zijn nek. Zo kennen hondje en baas elkaar weer. Bobbie is al bijna uit het zicht verdwenen wanneer de man eindelijk de achtervolging inzet. “BOBBIE!” galmt het over het veld. “BOBBIE… LUL!!!”
Wanneer komt de bundel?
Het boek is dood, Joyce!