Hij was dik. Wild keek hij om zich heen, zijn hoofd rood en bezweet. Hij droeg een korte broek, waaronder z’n witte beentjes te zien waren. De dunne, witte beentjes leken een beetje misplaatst onder dat logge lichaam.
Ik schatte hem een jaar of 60. De man liep iets voor mij het station binnen en raasde de trap op richting het perron, daarbij mensen aanstotend. Koffie vloog in het rond. Zorgvuldigheid was duidelijk niet zijn sterkste kant.
Hij spiedde almaar rond en plots wendde hij zich met een ruk van de linkerzijde naar de rechterzijde van de brede stationstrap. Daar lag een papiertje van een croissant. Hij pakte het op. In zijn andere hand zag ik een leeg Aquarius-flesje en wat papierfrutsels.Ik besloot hem te volgen en algauw had ik het door: de man was dwangmatig. Hij haatte rommel op het station en kon niet anders dan het opruimen.
Op het perron zag ik een leeg colablikje onder een bankje liggen. De dwangmatige vetzak zag het ook, en spoot er op af. Snel pikte hij het blikje van de grond en met veel geweld duwde hij het in de prullenbak, waarbij hij de rest van het uitpuilende afval wat aandrukte. Zo, dit blikje zou niemand meer lastigvallen. Had ‘ie toch goed gedaan.
Hij glimlachte, voor het eerst. Een aangedrukte prullenbak biedt immers ruimte voor nieuw, meer en vers geraapt afval. Wat is er mooier dan dat? De euforie was van korte duur. Voor hem lag afval, links, rechts, overal lagen prulletjes, zakjes en blikjes. Zijn witte, korte broek vertoonde een forse zweetnaad op z’n achterste en de man pufte en hijgde als een oud paard met terminale scheurbuik.
De trein kwam aan maar mijn neurotische vriend zag het niet. Zijn aandacht richtte zich volledig op een gele pasjeshouder, het ding lag een aantal meter voor ons. De prullenbak lag zo’n tien meter verderop, hij moest rennen om het in de vuilnisbak te gooien toen hij doorkreeg dat hij z’n trein anders zou missen.
Rennen ging niet zo soepel met een buik die de helft van zijn lichaamsgewicht vormde. Massa’s hossende vetkwabben kwamen op mij afgestormd terwijl ik het spektakel gefascineerd vanuit de deuropening gadesloeg. De man viel naar binnen, net voordat de deuren zich sloten. Hij lag daar maar, hijgend en kreunend op de vloer.
‘Is niet zo goed voor je hart hè meneertje?’ zei ik, waarna ik een pakje kauwgum uit m’n kontzak trok, het laatste kauwgumpje uit de verpakking drukte en in mijn mond stopte. De lege verpakking gooide ik voor zijn neus op de grond. Had ‘ie nog wat te doen wanneer hij was bijgekomen.