Het monument van Ground Zero is nog in aanbouw. Om het terrein heen staan houten wanden. Het is niet mogelijk om naar binnen te kijken. Voor de wanden staan mannen. Mannen in uniformen. Mannen met geweren om hun nek. Aan de overkant van de straat, voor de omliggende torenhoge winkels en kantoorpanden, staan ook mannen. Eén van hen begint hard tegen mij te schreeuwen als ik bij de ingang per ongeluk aan de verkeerde kant om het hek heen loop.
Het is een bewolkte dag. Met een klein groepje lopen wij langs de wanden naar het monument. Voor wij naar binnen mogen, worden wij naar een afgesloten ruimte gebracht. Schoenen uit. Riem af. Detectiepoortje door. Rugzak door de scanner. Armen in de lucht om gefouilleerd te worden. Nog een keer schoenen uit. Nog een detectiepoortje. Zonder een woord te zeggen, staan wij achter elkaar in de rij om naar binnen te mogen. Voor het raam staan drie mannen met een vingers om hun HK416. Zo ziet vrijheid eruit.
Het regent als ik Ground Zero op loop. Op de plekken waar de gebouwen van het WTC stonden, zijn watervallen aangelegd. Om de contouren van de gebouwen liggen zwarte randen met namen. Eindeloos veel namen. Tussen de namen in stroomt het water naar binnen naar een oppervlakte met in het midden een put. Het is als toeschouwer niet mogelijk om de bodem te zien.
Het is rustig bij het monument. Zo rustig dat je bijna zou denken dat wij nog mensen missen. Voor mij staat een man in de stortregen. Zonder paraplu. Zwijgend staart hij naar de waterval. Ik vraag mij af wie hij herkent tussen de namen. Zijn moeder? Zijn vrouw? Zijn dochter? Misschien twee dochters. Misschien zijn enige zoon.
Duizenden zinloze burgerslachtoffers van de oorlog. Maar op deze plek heb je het niet over politiek. Hier heb je het over het leven zelf. Over het einde van het bestaan van mensen. Mensen die een koekje uit de trommel pikten en hoopten dat mama het niet zou merken. Mensen die ’s nachts tegen hun geliefde aan lagen. Mensen die lachend op klassenfoto’s stonden. Mensen die zich met hun eigen voeten hebben afgezet in het raam van de tachtigste verdieping omdat ze dat de beste uitweg leek.
Voor ik het terrein af kan, moet ik door een souvenirswinkeltje. Hier verkopen ze kaarten met “9/11” erop. En pennen, petjes, boekjes, posters, puzzels, kussens, schoolagenda’s, oorbellen en tandenborstels. Ik sta met een mok in mijn handen als ik naar buiten kijk. Het water stroomt langs het raam. In de verte zie ik de man nog staan.
Ik houd de mok vast als ik naar de kassa loop. De kassière vouwt geroutineerd verpakkingsmateriaal om het steen want het is zo breekbaar. Zonder te kijken doet ze het kassabonnetje bij de mok in het tasje, ook met “9/11” opdruk, dat op de toonbank staat. Met beide handen trekt ze de bovenkant van het tasje strak. Glimlachend vouwt ze handvat naar mij toe. “Have a nice day sir.”
Gek dat daar souvenirs worden verkocht op die plek… want eerlijk: ik zou geen mok hoeven met 9/11 erop. Ieder zijn eigen natuurlijk.