Ja, mevrouwtje. Had ik je daar toch bijna keihard van je fiets gereden, daar op de rotonde bij het bejaardenhuis en het tapijtcentrum. Ik was op mijn fietsje al driekwart rond en klaar om af te slaan, toen jij de rotonde op kwam fietsen. Maar opkijken, dat deed je niet.
Ik heb geen flauw idee wat er op dat moment op het scherm van je telefoon te zien was, maar waarschijnlijk was het interessanter dan de wereld om je heen. Je leek me niet iemand die actief het nieuws volgde, dus ik gok dat het een appje was van iemand die ongeveer Melanie, Bianca of Chantal heet. Nog erger vond ik dat het jongetje dat bij je achterop zat – hou oud zou-ie zijn, drie? Vier? – niet eens verschrikt opkeek maar mij met een laffe, ongeïnteresseerde zeverblik aan zat te staren. Terwijl onze fietsen toch bijna een T-bone van frames, spaken en banden vormden. Om van je logge lijfje nog maar te zwijgen.
Ik vond het jammer dat je geen sorry zei. Dat je de haaientanden niet had gezien, dat je je telefoon in je zak zou stoppen en mij de voorrang zou verlenen die ik daar had. Ik zag dat je familie was van het jongetje achterop, want je keek net zo suf en achteloos uit je ogen als hij. Met mijn lippen in een vorm gekromd die alle teleurstelling in de mensheid weergaf en moedeloos afkeurend nee-schuddend hoopte ik dat het kwartje nog bij je zou vallen, maar helaas. Je fietste zonder enig besef eigenlijk direct weer door, starend naar je schermpje.
Ik keek jou en je jochie nog even na en kon niet onderdrukken dat ik stiekem hoopte dat iemand anders je alsnog van je fiets zou rijden.