Ik heb altijd een bloedhekel gehad aan kerels die hun vrouw of vriendin als bezit beschouwen. In bepaalde Oost-Europese streken zie je nog weleens dat zulks aan de hand is. Ook in lelijke, Engelse industriesteden heb ik meermalen meegemaakt, dat (vaak kaalgeschoren) knakkers hun hooggehakte vrouwtjes als een soort ‘trofee’ naast of achter zich mee troonden, alsof het hun geliefde dwergschnauzer betrof.
Laatst in de kroeg viel mijn oog op ook duidelijk zo’n gevalletje van een vent met een véél te groot ego, in verhouding tot zijn ongetwijfeld minuscuul kleine leuter. Een gozer die steeds wanneer zijn vriendin aangesproken werd door een andere man, als de wiedeweerga erbij kwam staan, uiterst grimmig uit zijn psychopatenogen kijkend, totdat het heerschap in kwestie, die meteen wist hoe laat het was, verbouwereerd afdroop.
Laat ik nou eens, maakte ik een potentieel gevaarlijke afweging, een klein psychologisch experimentje ten uitvoer brengen. Laat ik eens veinzen dat ik de vriendin van deze jaloerse kwal ga versieren. Kijken hoe de gast reageert wanneer ik niet mis te verstane avances maak, richting zijn mooie, charmante – dat moest gezegd – vriendin. Eens zien hoelang het duurt voordat ik een bloedneus heb, hoeveel seconden mijn satanische jennen kan duren, voordat ik het bloed onder zijn bezitterige nagels vandaan heb gehaald. Een ietwat riskant experiment, maar goed: hij die niets probeert in zijn leven, leeft de slaap der doden en zou moeten worden bijgezet.
Aldus geschiedde, ik stapte op zijn vriendin af. Van dichtbij was ze nóg mooier dan van op afstand: een aantrekkelijke blondine van naar schatting een jaar of drieëntwintig, in een kek, paars-wit lentejurkje, op roze muiltjes. Ik schatte in dat ik in intellectueel opzicht wel wat out of her league zou zijn. Dat deerde mij niet in het minst, ik ga ook graag het gesprek aan met dames uit andere sociale kringen, zeker wanneer ze in zo’n weergaloze verschijningsvorm voor mijn neus staan. Op zulke momenten lijken alle sociale of intellectuele verschillen kwikzilverig te verdwijnen…
‘Hey babe, wat wil je drinken van me: Martini?’
En nadat ik haar een simpel wit wijntje had gebracht, stond de jaloerse vogel al naast mij.
‘Ze hoort bij mij.’
‘Oké,’ antwoordde ik, ‘prima, we kletsen alleen maar wat.’
‘Ik zie aan die geile bakkes van je dat je haar wilt neuken, dus je kunt nu het beste opzouten.’
‘Ik zou haar best willen nemen, maar pas als ze weer vrijgezel is en van jou af is: iets wat waarschijnlijk niet te lang gaat duren’, zei ik weer, waarom weet ik niet. Misschien had een moment van levensmoeheid bezit van mij genomen?
In ieder geval was ik twee tellen later in het bezit van een bloedneus waarmee ik zó de arena in zou kunnen, als vervanger van de legendarische clown Popov.
Op de fiets terug naar huis was mijn neus reeds stelpende. Ik had haar (mijn neus) beter niet in andermans zaken gestoken.
Anderzijds, bedacht ik me, over een week zou ik wellicht kunnen terugkijken op een geslaagd experiment, inzake de klassieke jaloerse, extreem klein geschapen Neanderthaler…
Tsja, het verstand zit (bij mannen) in een broekje….
Kort lontje kun je tamelijk letterlijk nemen dus.
Briljant experiment ook, trouwens. Typisch mannelijk rationeel oplossingsgericht. Hartelijk gelachen en lekker geschreven, dát wel.