Als redacteur-slash-journalist kun je op de meest uiteenlopende plekken terecht komen. Zelf heb ik heel wat plekken af kunnen vinken waar ik anders nooit geweest zou zijn. Soms ver weg, soms iets dichter bij huis.
Zo was ik een keer in Londen om acteur James Franco te interviewen. Aanleiding hiervoor was de film ‘127 Hours’, waarin Franco de hoofdrol had. De filmmaatschappij regelt voor zo’n gelegenheid een vliegticket en een hotel voor je, waar je vaak een per diem hebt; een bepaald bedrag om in het hotel stuk te slaan aan ontbijt, roomservice en betaalporno op je televisie. Dat laatste staat overigens onder een heel andere naam op de rekening. Het ligt er aan waar je bent en wie je stuurt, maar de open rekening schippert meestal tussen de €100 in Europa of $150 in de US. Een prima bedrag, maar het betreft dan ook vaak hotels waar je voor een à la carte ontbijtje met drie sneetjes toast, een ei-achtige belevenis op een korst bacon en een decoratiedruif al snel een bedrag neerlegt waar je ook een fijne mand boodschappen voor zou kunnen doen.
Ik sliep voor deze gelegenheid in het Radisson Blu in hartje Londen. Geen aanrader overigens: de kamers zijn oud, klein en muf. Ik verbleef er twee keer, maar dat was geheel toevallig. Met mijn per diem in de spreekwoordelijke pocket toog ik tegen zessen naar het inpandige restaurant. Aan de muur ingelijste Engelse jachttafereeltjes, etsen van landelijke cottages en spuuglelijke stillevens van ongeïnspireerd fruit dat voor een omgevallen koperen vaas ligt. Waarom mensen dit aan de muur spijkeren is me nog steeds een raadsel.
De spijskaart was wat keuze betreft weinig sensationeel te noemen. De prijzen daarentegen waren dat wel. Ik koos de êntrecote (medium) met bernaise saus van £45,- en een flinke pint of lager. De ober noteerde mijn bestelling en bracht me even later het gevraagde.
De entrecote was medium. Althans, in het midden van de vleeslap, want aan de linkerkant was hij nog rauw en aan de rechterkant overdreven well done. Zo te proeven was de koe gestorven uit verveling, want smaak was behoorlijk ver te zoeken. Deze zou een duwtje kunnen krijgen van de aanwezige Bernaise saus, maar de porceleinen contactlens die deze substantie bijeen hield was net zo uitnodigend als likken aan het korsterige snotneusje van een verkouden peuter. Het velletje op de saus verraadde dat het schaaltje saus al een goed poosje buiten de koeling stond en mijn vermoeden dat de Engelse keuken nog een lange weg te gaan had alvorens wereldheerschappij een feit was, werd opnieuw bevestigd.
Toen ik min of meer klaar was, kwam de ober de boel afruimen. Of het kwam doordat er nog stukjes rauwe en te ver doorgebakken koe op mijn bord lagen weet ik niet, maar de aanblik er van deed de man vragen, “How was it, sir?”
Ik keek de ober een moment indringend aan en zei zo neutraal mogelijk, “It had no soul…”
Verbaasd keek hij terug. Dit was duidelijk niet het antwoord dat hij had verwacht.
“And what exactly is this?” vroeg ik, wijzend op het schaaltje Bernaise saus.
“That is the Bernaise sauce, sir.”
“Have you tried it?” vroeg ik, hintend naar de erbarmelijke staat van het spul.
“No sir, I don’t like that sauce,” sprak de man.
“I can understand why.”
De rest van de per diem heb ik die avond stukgeslagen aan een overigens heerlijk cognac.
Wat een verhaal. Wat een climax. Hilarisch dat met die ober. Dat ‘ie zegt dat ‘ie die saus niet liked.