Beste meneer pastoor,
u bent al jaren dood. Uw begrafenis was memorabel te noemen. U heeft iets betekend voor onze kleine gemeente die u uw halve leven geestelijk begeleid heeft en dat werd na uw dood intens duidelijk; de kerk puilde uit van de belangstelling. Het koor deed haar best zuiver te zingen, de organist speelde de meest ingewikkelde stukken foutloos en de koster heeft voor deze ene keer de collectebus niet leeg geroofd.
De gehele middenstand van de kleine gemeente zat op de eerste rij. De slijter had zijn beste wijn ter beschikking gesteld, de bakker zorgde voor een goed gevulde Brabantse koffietafel. Dankzij de gulle giften kon er een hele mooie kist gekocht worden en werden de beste kaarsen uit de kast gehaald. Niets mocht ontbreken om u een waardig afscheid te geven. Dat had u verdiend. Achter de rijke middenstand zat het gewone volk, het gepeupel. De mensen waar u zo goed voor gezorgd hebt toen u nog ademde.
En ver daarachter, verscholen achter een pilaar zat ik. Hopelijk was ik de enige jongen die speciaal naar uw begrafenis kwam om er zeker van te zijn dat u echt dood was. Dat u nooit, nooit meer op staat. Oprecht hoop ik de enige te zijn.
Achter de gesloten deuren zat u graag aan mij. Dat deed u in de kelder, achterin het koor van uw heilige kerk. Als ik mee moest helpen iets te tillen, of als ik het verzoek kreeg iets op te ruimen zorgde u ten eerste voor uw eigen genot. Als ik de kerktuin moest schoffelen wist ik dat de prijs hiervoor groter was dan de uiteindelijke winst. De pastorie kende onnoemelijk veel onbekende spelonken waar u uw slag kon slaan.
Tegenover uw bureau stond een enorme eikenhouten kast. In één van de vele laatjes lag het vol met polshorloges. Letterlijk tientallen horloges. Waar ze vandaan kwamen wist niemand, waar ze naartoe gingen is mij nu heel duidelijk. Ik had er op een gegeven moment zoveel dat ze niet allemaal tegelijkertijd om mijn dunne armen konden. Ik had ze verdiend.
Tot op de dag van vandaag haat ik polshorloges. Net zoals ik de geur van sigaren haat. Zeker die sigaren die in een gele koker zitten. U vond het maar wat prettig om de sigaar te roken terwijl u de koker voor iets anders gebruikte.
Beste meneer pastoor, heeft u enig idee wat u veroorzaakt heeft? Hoeveel pijn u mij gedaan heeft? En ik heb het niet over de fysieke pijn. Kunt u vanaf uw wolk toezien hoe ik mijn leven heb geleefd nadat u rust vond? Hoe zeer ik heb gevochten tegen intimiteit? Heeft u gehoord hoe vaak ik schreeuwend wakker werd? Heeft u gevoeld hoe het angstzweet over mijn rug kroop, elke keer als ik een oprecht bedoelde knuffel kreeg? Kon u mij zien, elke keer als ik dissocieerde?
En hoe voelde dat voor u?
Had u een schuldgevoel? Kennen ze in de hemel schaamte? Kan je huilen op een wolk? Walgt u van uzelf? Of kijkt u terug op uw leven en bent u trots op wat u bereikt hebt? Dat u het idee heeft iets betekent te hebben voor die kleine gemeente? Dat u het ondenkbare weg dissocieert? Wilde u zichzelf onsterfelijk maken? Dat is ten dele gelukt; ik zal u nooit vergeten.
Ik ben niet boos op u. Niet meer. Ik heb u aangeklaagd. De commissie vond mijn verhaal vreselijk. De commissie kon echter niets voor mij betekenen; u bent immers al jaren dood. Weerwoord wordt lastig op zo’n manier. Wel is mijn verhaal opgeschreven en zal ik benaderd worden als er zich een ander slachtoffer van u zichzelf meldt.
Ik hoop dat het stil blijft.
In ieder geval heb ik het er niet bij gelaten. Ik heb iets gedaan. Iets.
Ik neem het u niet kwalijk. Niet meer. U heeft in een tijd geleefd waarin homoseksualiteit werd bestraft door het jongetje naar de paters te sturen. U zal een vervelende jeugd gehad hebben. Ik ken het.
Uiteindelijk heb ik met heel veel hulp het verleden achter mij kunnen laten. Ik kan sporadisch genieten van een knuffel. Ik kan heel af en toe accepteren dat mensen oprechte toenadering zoeken. Na heel veel oefenen kan ik mijn eigen kinderen knuffelen zonder het afschuwelijke beeld van u in mijn hoofd te hebben. Ik accepteer nu dat ik als vader mijn kind mag aanraken. Sterker nog, ik besef me heel goed dat ik als vader juist mijn kinderen móet aanraken. Knuffelen, beschermen. Want dat doen mannen. Echte mannen knuffelen kinderen zonder bijbedoelingen.
Je faalt niet als je valt, je faalt pas als je weigert op te staan. U bent gevallen. Gelukkig staat u niet meer op.
Hoogachtend,
de man die u overleefd heeft.
Ik ben er stil van.
Stil van respect, voor jou. Dat je het zo open durft te verwoorden
Stil van afschuw, voor zo’n onmenselijk wezen.
Goed gedaan, Gabriël.
Fijn dat je het deelt en mooi om te lezen dat je het leefbaar maakt voor jezelf..
Begrijp dat je hoopt dat het stil blijft, maar als er meer overlevers zijn hoop ik dat zij ook de kracht vinden om te delen.
#nomiresilence
Hier wordt zelfs ik stil van.
Respect voor de moed om het hier op te schrijven.Ik woonde vroeger ook in een dorp,de pastoor van dat dorp heb ik nooit vertrouwd toen ik een kind was.Tot nu toe heb ik nog geen verhalen over hem gehoord.Hij is nu ook al een poosje dood maar het zou me niet verbazen als er nog eens een beerput opengaat,de blik van die man alleen al liet me griezelen.
Beste Gabriel,
Dank voor het verwoorden van de pijn.
Heel herkenbaar.
Het steunt me.
Sterkte en blijf dicht bij jezelf.
Groet uit het hart,
Evelien
Ook ik word hier stil van, het is een verhaal wat je weleens leest op afstand, maar nooit dichtbij…..
Ik vind dat je het nog erg netjes verwoord, uit mijn Amsterdamse mond zouden wat meer krachttermen zijn gekomen….
Sterkte!