Experts hebben zich lang afgevraagd waarom de meest geliefde kunstwerken van Van Gogh langzaam wit worden. Wetenschappers van de Universiteit van Antwerpen hebben nu ontdekt waarom. Het komt door de plumbonacriet in zijn favoriete tint rood. Schilderijen verbleken, omdat zonlicht op de lange termijn net zo op pigmenten inwerkt als fosfaatwas op je favoriete felgekleurde truitje. Net als met truitjes en jurkjes: het ene schilderij is het andere niet. Er zijn kledingstukken die je kunt blijven wassen en toch hun kleur behouden, terwijl meestal juist dat ene favoriete jurkje met die lekkere felle Frank Govers knalkleuren, al na twee wasbeurten eigenlijk rijp voor het Leger des Heils is. Meestal geldt: hoe feller de kleur, des te korter je er plezier van hebt.
Voor plumbonacriet-rood geldt net zoiets. Het was een nieuw synthetisch modekleurtje in Van Goghs tijd en hij was er dol op, maar het is achteraf gezien niet zo’n beste keuze om onsterfelijke kunst mee te maken. Omdat ik als man alles wil weten en mijzelf ook voorhoud dat ik als aardwetenschapper alles van mineralen snap, heb ik de chemische formule van Vincents lievelingskleur even opgezocht: Pb10(CO3)6O(OH)6. Dat staat voor gehydrateerd loodcarbonaat. Ai. Niet zo best. Voor wie het niet direct snapt: een pigment dat voornamelijk opgebouwd is uit water en koolzuur blijft natuurlijk niet eeuwenlang goed. Wat Van Goghs favoriete kleur geel betreft, is het een beetje hetzelfde verhaal: wel lekker fel hoor, maar gewoon niet zo stabiel op de lange termijn. Jammer van die zonnebloemen.
Intense kleuren die niet zo lang houdbaar zijn, is een beetje de rode draad in de schilderijen van Vincent, en dat reflecteert ook op zijn leven. Het moet allemaal veel, heftig, indringend zijn. Het probleem met al die heftigheid is dat niemand dat volhoudt. Je linkeroor eraf snijden is natuurlijk vet intens, maar dat kun je maar één keer doen.
Ik weet het niet hoor. Volgens mij had Vincent ook iets minder heftige kleurtjes kunnen kiezen. En in het algemeen de zaken wat slimmer kunnen aanpakken. In plaats van zijn oor eraf te snijden, had hij het ook kunnen gebruiken om te luisteren naar zijn vriend Paul Gauguin. Want zijn vriend was wat meer van de lange adem, wat minder van de waan van het moment. Terwijl Vincent als straatarme hulppredikant “ik ben de heilige geest” op kerkmuren schreef, werkte Gaugin als beurshandelaar in Parijs. De Fransman begon pas met schilderen toen hij al min of meer binnen was.
Je kunt natuurlijk zeggen dat je pas kunstenaar bent als je al hongerlijdend zonnebloemen in vaasjes of afgesneden oren schildert en uiteindelijk sterft voor je kunst. Maar je kunt ook weldoorvoed lekkere wijven schilderen op Tahiti. En Gaugins schilderijen zijn tegenwoordig minstens evenveel waard. Zonder verblekende pigmenten.
Ik bedoel: wie is hier nu de artiest?