De kinderen zitten voor de tv te mokken. We hebben zojuist gegeten maar ze hebben nog honger. “Papa, dat wat jij kookt, is echt vét bagger!” Ze doelen op mijn culinaire groentesoepje met wat keiharde hompen lichtelijk verbrand stokbrood.
Ik geef het toe: het was misschien iets te zout. En ja, groentesoep zou theoretisch meer kunnen bevatten dan een bouillonblokje, vijf eetlepels maggi, een wortel en een handvol vermicelli. Maar toch doet hun kritiek me verbazingwekkend pijn. Ik doe zo mijn best om iets eetbaars op tafel te krijgen en dan is het nóg niet goed. Wat kunnen kinderen soms verschrikkelijk hard zijn…
Ik denk ongewild terug aan haar. Ze brulde destijds luidkeels dat ik maar een ander moest zoeken als zij zo overduidelijk niet goed genoeg voor me was. Natuurlijk had ik zo nu en dan kritiek; dat wat aan haar nog nét niet perfect was, kon immers altijd beter?
Als ik haar er op de passende momenten subtiel op wees, zou het kwartje vast wel vallen. In een relatie moet je kunnen zeggen, wat je op het hart ligt. Het gewenste perfectionerende effect liet lang op zich wachten. De allesvernietigende crisis kwam des te sneller.
Ze deed zo haar best en ik zag het niet. “Je zag het gewoon nóóit!” zei ze verbitterd. Ik deed op mijn manier eveneens mijn best maar dat zag zij ook niet. Nou ja, bíjna nooit. Ik registreerde enkel minutieus haar groeiende heupomvang, het accentueerde haar gebrek aan sportiviteit.
Zij focuste daarentegen op mijn steeds vaker niet gewillig meewerkende lid en bekritiseerde mijn groeiende behoefte aan zuipavondjes met vrienden. Ik benoemde haar onterechte afkeer van mijn broer, zij smeet me mijn openlijke lacherigheid over haar überspirituele moeder voor de voeten.
Ik aanhoorde haar klaagzang over mijn onverwachte, dagenlange bedrijfsuitjes en gaf in ruil daarvoor mijn ongezouten mening over haar in mijn ogen abnormale alcoholgebruik. Uiteindelijk deed ik mijn ding, zij het hare en interesseerde elk van ons de mening van de ander geen ene biet meer. Tot overmaat van ramp konden we “de mening van” in die zin na verloop van tijd ook weg laten.
Had zij maar eens semi-geïnteresseerd met me meegekeken naar die paar andere mooie vrouwen.
Had ik maar een keer gezegd, dat ik haar rondingen uiteindelijk de heerlijkste vond.
Had zij maar vermeld, dat mijn broer meermaals geprobeerd had om haar om te krijgen.
Had ik maar verteld, dat haar moeder in haar wierookdampen zag, wat voor klootzak ik ben.
Had ze maar aangevoeld, hoe vreselijk moe ik – elke avond uitgeteld op de bank liggend – daadwerkelijk was.
Had ik maar gewoon geaccepteerd dat ze simpelweg géén sportief type is. Ze was MIJN type.
Was.
Hadden we maar.
Kritiek maakte het kapot.