Hij staat naast me, bier in de hand. Ik ken hem niet. Hij zegt: ‘Zie al die viespeuken om haar heen dansen. Ze weet dat ze het middelpunt is, dat al die mannen om haar heen staan. En ze denken allemaal dat ze kans maken. Apen zijn het’.
‘Tsja’, zeg ik.
Hij zegt: ‘Let op hoe ik dit doe. Daar kun je nog van leren, jongen’.
Ik ken hem niet en ik ben niet zo onder de indruk van hem, niet zo als hij onder de indruk is van zichzelf. Ik ben vaker onder de indruk van mensen die niet zo onder de indruk zijn van zichzelf. Dat terzijde. Ik zeg: ‘Tsja’.
Hij gaat dichterbij haar staan en bekijkt haar met een geamuseerde glimlach. De apen zijn onder de indruk. Hij durft, denken ze. Hij blijft naar haar kijken, armen over elkaar, kritisch. Zij danst en ontwijkt zijn blik. ‘Tsja’, denk ik.
Het moment is daar. Hij stapt op haar af. Ze ontwijkt hem. Hij spreekt haar aan. Zij negeert hem. Zijn rechte houding zakt in een bochel. Kijkt angstig om zich heen.
Hij doet nog een poging. Nu niet opgeven. Doorgaan. Zijn bochel verraadt hem. De kracht vloeide weg, uit zijn lichaam. Toch doorgaan. Ze draait zich om. Hij wordt heel klein en druipt af, gaat weer naast mij staan. ‘Wat een kuthoer’, zegt hij.
‘Tsja’, zeg ik, terwijl ze naar me toeloopt. ‘Geen zin meer in dansen?’, vraag ik. Ze zoent me, ik pak haar hand en we verlaten het dansende, indrukloze, platte, kleine stukje leven.