Ze ligt naast me. Kijkt me liefdevol aan. Ze kijkt me zo diep in mijn ogen en ze schrikt. Haar vingers strak om mijn kin.
Zij: Denk je wel eens aan andere vrouwen?
Ik ben op mijn hoede. Elk antwoord kan fout zijn. Ik draai mijn hoofd weg.
Ik: Wat bedoel je, schatje?
Zij: Je weet toch wat meisjes zijn? Denk je wel eens aan andere meisjes?
Ik: Andere meisjes dan jij?
Zij: Ja, duh.
Ik: Hmm. Niet concreet.
Zij: Niet concreet? Wat is dat nou weer voor antwoord?
Ze draait zich om. Even ben ik verlost van de omhelzingsketenen.
En ja hoor, daar is ze weer. Ze draait zich weer naar mij toe en kijkt me poeslief aan.
Zij: Dat meisje vandaag in die lunchroom. Wat vond je van haar?
Ik: Niks concreets.
Zij: Zou je je tampeloeres daar wel eens in willen douwen?
Ik: Mm, ach jawel. Waarom ook niet?
Zij: Waarom niet? NEE, WAAROM OOK NIET?
Ze is boos en ze draait zich weer van mij af. Ik maak het mezelf gemakkelijk. Als zij zich van me afdraait, is het bed een stuk groter, bedenk ik me.
Ik schrik. Daar is ze weer.
Zij: En mijn zus. Wat vind je daarvan?
Ik: Je zus? Wel een aardig vrouwtje, toch?
Zij: Ja, dat snap ik. Zou je haar doen?
Ik: Mm ja hoor. Dan moet ik wel een paar biertjes drinken, maar dan gaat dat wel.
Ze springt het bed uit en rent naar de wc. Ik bevind me in een oase van rust, hier in haar bed.
De deur gaat open. Met betraande ogen staat ze in de deuropening.
Zij: Wie zou jij eigenlijk niet doen?
Ik: Oh, dat zijn er ook nog veel hoor. Die vriendin van je, daar zou ik mijn –hoe noemde je dat?- mijn tampeloeres niet aan vuil maken.
Zij: Wat moet je eigenlijk met mij? Als je iedereen zou doen, behalve die vriendin van me.
Ik: Al die anderen zijn niet zo concreet. Jij ligt vaak naast me. Concreter kan niet. Daarom doe ik jou het liefst van iedereen, schatje.
Zij: Mmpff.
We vallen langzaam in slaap. Abstract, in hetzelfde bed.
Als vrouw kan ik me niet voorstellen dat er vrouwen zijn die dit soort vragen stellen. Niet concreet, tenminste. Bestaan die echt?