Zaterdagmiddag reed ik door Minderhout, een vriendelijk gat bij Hoogstraten in het noorden van het Vlaamse land. Een dorpje met tractorbenodigdheden, een kebabzaak, goedkoop tanken, een parenclub (de idyllische luiken waren nog dicht) en een Carrefour supermarkt. Tussen de winkels en bedrijfjes prijkte een gevel met daarop ‘DISCOTHEEK’.
Het was een beetje een schrale gevel. De klasse spatte er niet direct vanaf en aan de letters te zien hingen ze er al in de tijd dat er aan de toog nog met franken kon worden betaald. De discotheek. Wat een achterhaald begrip, dacht ik. Was het hier nog 1987?
In gedachten zie ik meisjes met opgespoten kuiven en hoog opgetrokken bandplooibroeken met elkaar in een kringetje dansen. Ze stappen ietwat a-ritmisch op en neer op een schraal verlichte dansvloer. De mannen zijn jongens met vlassige snorretjes en Gerard Joling-kapsels ten tijde van diens Shangri la-periode. Ze lopen knorrend naar de bar omdat ze aan de meisjes vroegen: “Wie wil er een biertje?” en er altijd weer zo’n miep bij is, die antwoordt met: “Ja lekker, doe maar een passoa-zjuu.” De platen – je kan ze aanvragen – worden gedraaid door ene René; een gast die het geld dat hij niet aan zijn kleren uitgeeft, investeert in haargel. Hij is de diskjockey, rijdt een nieuwe brommer en tongt tussen de platen door met het stoerste meisje van het dorp, dat Angela heet. René is de koning van de discotheek en zijn onderdanen dansen in een kringetje.
De discotheek is een uitgestorven etablissement, dat enkel nog overleeft in kleine kernen waar de tijd wat langzamer lijkt te gaan. Overal elders zijn ze verdrongen door hippe clubs met strakke zithoekjes. Volgende week neem ik mijn vrienden mee en gaan we pinten drinken in de discotheek. Beetje sjansen met de lokale hertjes, vechten met de vlassige snorretjes en na afloop lekker kebab kotsen over de opgevoerde brommer van René de diskjockey. Alsof de tijd heeft stilgestaan.