De mistroostige stoet trekt aan me voorbij. Het lijdend voorwerp gaat aan kop. De rest sjokt er met een plechtig gezicht achter aan. Iedereen heeft duidelijk zijn best gedaan: ze dragen allemaal hun zondagse goed. Kosten noch moeite lijken gespaard voor deze ene bijzondere dag. Ik ben niet de enige die het opvalt, ik zie meer hoofden draaien. Ze kijken allemaal naar de groep vrienden en familie die als een processie voorbij trekt.
Het is een groep die duidelijk niet altijd samenkomt. Je kunt het zien aan de groepsdynamiek. Het is een zekere homogene sfeer die ongemakkelijk voelt. Ze weten zich niet goed een houding te geven, het straalt er van af. Er wordt onwennig gelachen. Het is blijkbaar nog aftasten. Een jongeman in de groep lacht veel te hard en te lang. Hij schrikt wanneer hij merkt dat hij de enige is die lacht. Hij kijkt rond op zoek naar een glimlach. Helaas, er is er geen te vinden. Meteen trekt hij zijn gezicht strak in de plooi. De groep ziet er wat bedrukt uit, ze voelen zich opgelaten. Deze onwaarschijnlijke mix van mensen is slechts één keer samen om hem waarschijnlijk voor het laatst in deze samenstelling te eren.
De groep strijkt luidruchtig neer. Als een zwerm trekvogels die bezit neemt van een grasveld, zo overheerst het gekakel voor een klein moment het onstuimige terras-geroezemoes waar we aan gewend zijn. Het semi-verplichte biertje, geen speciaalbier, gewoon pils, wordt weggewerkt alsof het een medicijn is dat vreselijk smaakt. De rust keert weer. Voor elk lid van het illuster gezelschap het fluitje leeg heeft, springen enkele groepsleden op. Blijkbaar moet men nú door. Iemand heeft een plan, althans, daar heeft het alle schijn van. De groep vertrekt met dezelfde kakofonie als ze aankwam. De kastelein schudt meewarig het hoofd.
Er is vast wel iets moois te zeggen over dit samen-zijn, maar ik zie het even niet. Een van de meelopers in de optocht roept heel hard, zodat iedereen die op het terras van de voorjaarszon zit te genieten het kan horen, “Kom op jongens, doe eens leuk mee. Het lijkt wel een begrafenis.”
Ik had het niet beter kunnen zeggen, mijn god wat haat ik vrijgezellenfeesten.