Mijn dochter is vijf jaar oud. Samen met haar broer kijkt ze graag naar Het Klokhuis.
De presentator legt uit hoe pepermunt gemaakt wordt en, ter ontspanning, zingen Martine Sandifort en Remko Vrijdag hun puberzoon toe. Puberzoon maakt zich voor de spiegel klaar om naar zijn eerste schoolfeest te gaan en krijgt van zijn fictieve ouders een rol pepermunt, voor het geval hij wil gaan zoenen.
So far so good.
Tot het moment dat mijn dochter, starend naar de fictieve puberzoon, fluistert: “wat een mooie jongen.”
Mijn hart slaat een slag over. De kleur trekt uit mijn wangen en al mijn spieren spannen zich aan.
Mijn vrouw ziet het gebeuren en begint te hinniken als een paard die door te hoog gras galoppeert. Mijn zoon roept geïrriteerd om stilte en mijn dochter heeft geen idee waarom haar moeders’ sluitspier minder goed werkt en waarom haar vader ineens acteert dat hij een bloeddorstige schoonvader is verworden. Ze begrijpt wel dat zij dit veroorzaakt heeft, dus ze begint met glimmende ogen mee te hinniken.
Draak 2 vindt jongens aantrekkelijk. Dat is prima. Mocht ze meisjes aantrekkelijk vinden is dat net zo prima. Maar niet nu al. Ze is pas vijf jaar oud. Ze moet nog lekker met mij knuffelen, en met haar poppen. Maar van jongens moet ze afblijven. Tot ze 38 is.
Mijn kinderen worden heel snel groot. Dat cliché is ontzettend waar; het gaat hard. Nog even en ik zit bij mijn zoon achterop de motor, op weg naar de rollatorgrootgrutter. Terwijl mijn vrouw door mijn dochter naar de smoelsmid gebracht wordt om het nieuwe kunstgebit te passen.
Ik snap achteraf heus wel dat mijn dochter geen warme gevoelens kreeg, bij het staren naar die fictieve puberzoon. Ze vond het een mooie jongen omdat hij zich voor de spiegel in haar ogen mooi aan het maken was.
Tenminste, dit houd ik mezelf voor.
Terwijl ik haar knuffel. En haar mijn kleine mooie meisje noem.
De alarmfase breekt pas aan zodra dochters op lelijke jongens gaan vallen.