Het is een zonnige zaterdagmiddag. Ik probeer twee tassen boodschappen door het winkelend publiek te laveren in de stad. Het is altijd een hele toer. De tassen van de supermarkt lijken er op gemaakt het maar tien meter vol te houden. Dat is frappant, aangezien de olie waarvan mijn plastic tas gemaakt is, afkomstig is van een dinosaurus.
Een onhandige dinosaurus die de pech had in een teerpoel te lazeren, om zo de olie te vormen waarvan mijn tas is gemaakt. Mijn tas die nu langzaam uitscheurt als een vrouw die bevalt van een zesling. Zou het niet zo’n gezonde dino zijn geweest? Je zou het bijna denken. Dat net die ene tas die ik meeneem van een Tyrannosaurus Rex met chronische bronchitis was. Anders was hij nooit in die poel teer gevallen natuurlijk. Mijn hengsels doen hun uiterste best het einde van de straat te halen, wanneer mijn oog valt op een jonge vrouw.
Het is niet zo dat ik elke zaterdagmiddag naar vrouwen loop te loeren. Nee. Deze vrouw valt op. Ik schat haar midden twintig, ze gaat keurig gekleed en – het voornaamste – ze komt uit de kerk. Grappig, denk ik in eerste instantie. Ik wist niet dat de kerk open was op zaterdag. Maar de charmante jongedame loopt parmantig door. En ik blijf achter met al mijn vragen en gammele boodschappentassen. Wie gaat er nu nog naar de kerk? Waarom? Is er in deze maatschappij nog een daadwerkelijke behoefte om een opperwezen te aanbidden, anders dan de allesverslindende economie die duivel en heer tegelijkertijd lijkt te zijn?
Zelf heb ik weinig met religie – helemaal niet met georganiseerde vormen van religie. Je mag me best homofoob noemen maar ik heb sinds mijn jeugd al een lichtelijk wantrouwen tegen mannen in een jurk. Daarbij komt dat ik de katholieke kerk niet los kan zien van vrouwenonderdrukking, kruistochten, heksenverbranding, inquisitie en het doen stagneren van elke vorm van wetenschap. Dus je kunt rustig stellen dat mijn blik gekleurd is.
Het lijkt me heerlijk rustgevend om gelovig te zijn. Een zalig vertrouwen dat alles goed komt, al is het pas na de dood. Misschien kan het geloof – als principe – mensen een doel bieden in een tijd waarin de regering ons aanmaant meer te consumeren. Een tijd waarin meer altijd beter is. Waar de leegte van de ziel wordt gevuld met trendy wegwerpproducten die per seizoen wisselen, anders daalt de omzet.
Het geloof is als oud gebruik heel wat tastbaarder dan de economie. Een kerk kun je aanraken. De nieuwe god bestaat slechts uit cijfers op computerschermen en schreeuwerige koppen in dagbladen die nauwelijks nog gelezen worden. In de consumptiemaatschappij regeert de angst. De angst niet genoeg te hebben, niet genoeg te krijgen. Het geloof regeerde ook ooit met angst. Maar de wetenschap heeft een hoop kerkelijke fabeltjes ontmaskerd. De kerken lopen leeg. Het geloof is steeds minder in zwang.
Er loopt een jonge vrouw uit de kerk. Ik vraag me af, waar heb jij voor gebeden?