Lekker hard vloeken is één van de vele geneugten van een kinderloos bestaan. Ik mag graag hartgrondig vloeken als er wat misgaat. Wanneer je werkt met computers en software, is er vaak genoeg reden te over om eens lekker te kafferen op het apparaat wat niks anders doet dan wat jij hem vertelt te doen. Heerlijk. Er zijn weinig dingen op aarde die me zo kunnen laten opleven als een flinke scheldpartij.
Het helpt ook altijd. Schelden op machines. Schelden op dingen. Vloeken uit frustratie. Maar daar houdt het bij mij dan ook mee op. In het verkeer vloek ik eigenlijk nooit. Zelden dat ik een andere bestuurder dood wens of een ziekte met een laag overlevingspercentage. Want hoewel ik schelden gezond vind, snap ik niet zoveel van mensen die hun frustratie botvieren op alles wat zich op de openbare weg bevindt.
Tijdens een conversatie in een pub in Cornwall met een Engelsman viel me op dat wij Nederlanders een bijzondere manier van vloeken hebben. We stapelen ziektes en aandoeningen tot we een combinatie hebben die lelijk genoeg is om uit je mond te slingeren als het tegenzit. De Engelsman was helemaal verbaasd over tyfus, tering en alle andere ziektes die we voor het woord hoer gooien om het krachtiger over te laten komen. Zo had ik eigenlijk nog nooit naar het schelden van Nederlanders gekeken.
Nu probeer ik altijd zo min mogelijk te vloeken in het openbaar, gewoon omdat me dat is aangeleerd. Toen naast me in de rij bij de Albert Heijn een tenger blond meisje een hartgrondig ‘godverdomme’ uitte toen na het afrekenen haar eieren op de grond kapot vielen, vond ik haar veel leuker dan ervoor. Menselijker.
Ik zou zeggen: neem een voorbeeld aan dat meisje. Iedereen heeft wel eens een klotedag. Wanneer je dat er meteen uit gooit, hoef je thuis die lamme goedzak die al chips-snaaiend op de bank hangt niet te gebruiken als ‘emotional punching bag’.