Vage klachten. Unheimlich gevoel. Zo kan je het ook noemen. Intuïtief wist ik meteen dat het fout was. Ik had het al eens overwonnen; ik herkende het.
Ik kon twee dingen doen. Ik kon naar de dokter gaan, of ik kon mijn gevoel negeren. Als ik naar de dokter zou gaan, dan kwam ik in de medische molen en gaf ik de regie uit handen.
Als ik mijn gevoel zou negeren, dan was het er niet. Precies een jaar geleden koos ik voor de laatste optie.
Ik ben gaan genieten.
Ik ben naar Ajax gegaan. Ik heb het WK schaatsen van zeer dichtbij meegemaakt. Ik heb gerookt tot ik niet meer kon praten. Ik heb gedronken tot ik niet meer wist hoeveel.
Ik heb mijn neefjes en nichtjes geknuffeld en heel af en toe gaf ik mijn familieleden een knuffel. Maar bovenal heb ik geleefd zoals ik dat al jaren deed. Gewoon geleefd. Op mijn manier.
Ondertussen werd mij steeds vaker gevraagd wat er aan de hand was. Ik viel kilo’s af, terwijl ik al een gratenpakhuis was. Ik vergat dingen. Ik raakte verward en mijn huid was breekbaarder dan die van Sneeuwwitje.
Ik deed de bezorgde vragen af met “een virusje” en vragende blikken zijn gemakkelijk te negeren. Vragende blikken krijg je vooral van mensen die niet durven luisteren naar je verhaal.
Thuis kon ik steeds minder. Ik liet het eten vaak aanbranden. En als ik al iets te eten wist te maken, vergat ik het vuur uit te draaien.
Eten bleef zowieso steeds minder vaak in mijn lijf. Met steeds grotere regelmaat moest ik de zure vlekken uit mijn kleren wassen. Maar ik hield vol. Niet naar de dokter. Wat niet bevestigd wordt is er niet. Leven. Op mijn manier.
Mijn familie maakte zich enorm veel zorgen. Moeder is immers veel te vroeg overleden aan het niet naar de dokter gaan. Vader is er uiteindelijk aan gestorven. “Het zit in de genen, jongen.” Zeggen ze dan.
Als het mij niet meer lukte om de dwingende ogen van mijn zus te negeren, zei ik dat ik het heel druk had. Kwam ik een paar weken niet. Met als nadeel dat het verschil van mijn gesteldheid in die paar weken verschil voor haar pijnlijk helder was.
Ik kon niet meer roken zonder een bloedsmaak in mijn mond. Ik kon alleen nog water drinken. Eten deed ik steeds minder. Als het al in mijn maag kwam, schopte diezelfde maag het snoeihard terug. Met als gevolg dat ik nog vaker weg viel. Zweverig in mijn hoofd.
Maar ik probeerde het te negeren. Leven. Gewoon leven. Dat wilde ik.
Geen verre reizen, geen mooie vrouwen, geen levensgevaarlijke stunts, maar gewoon doorgaan.
Mijn collega liet mij echter ook niet los. Ook hij maakte zich grote zorgen. Wekelijks uitte hij zijn bezorgdheid. Uiteindelijk wees hij mij op mijn verantwoordelijkheid; stel dat ik weg viel in de auto en een kind zou doodrijden? Dat was heel erg waar.
Een dag later zat ik bij de dokter. Twee dagen erna lag ik in een ziekenhuisbed en maakte ik de laatste beslissing van mijn 48-jarig leven; ik stop ermee. Drie weken daarna gaf mijn lichaam mij mijn zin.
Ik heb het gedaan op mijn manier. Ik heb in ieder geval nog een jaar, zo goed en zo kwaad als het ging, normaal geleefd.
“Laat me, laat me
Laat me m’n eigen gang maar gaan.
Laat me, laat me,
Ik heb het altijd zo gedaan.”
Het ga je goed, kerel.