In de spiegel kijkt ze naar haar gezicht. Ze ziet geschiedenis.
De rimpels van haar voorhoofd verraden haar eeuwige verbazing. Nog steeds trekt ze haar wenkbrauwen op, maar de rimpels verdwijnen niet als ze de verbazing neerslaat.
De groeven langs haar ogen zijn gevormd door de druppels water uit haar ogen. Ze wijt ze liever niet aan het verdriet dat ze heeft gekend. Ze noemt ze haar lachrimpels.
De kuiltjes in haar wangen herinneren haar aan haar jeugdigheid. Deze kuiltjes hebben haar heel wat mannen doen kronkelen.
Om haar mond hebben zich kleine strepen gevormd. Ze zijn blijven staan na het vele kussen. Kussen met haar man zaliger. Maar natuurlijk ook alle kussen die ze haar kinderen gegeven heeft, en tegenwoordig haar kleinkinderen.
Haar wangen zijn afgeschermd door strenge lijnen. Lijnen die ze inzette als ze mensen moest vermanen. Streng moest toespreken. Bijvoorbeeld haar man zaliger. Maar natuurlijk ook haar kinderen. En tegenwoordig haar kleinkinderen.
Haar gezicht is niet meer het fijne gelaat waar ze ooit zo trots op was. Het porselein is vervangen door onbewerkt leer. Elke rimpel verraadt doorleefde jaren. Haar wangen zijn ingevallen en haar hoofd wordt ondersteund door een verrimpelde nek.
Behalve haar ogen. Haar ogen schitteren als ware zij nog vijf jaar oud.
Dan voelt ze zich wegzakken. De propofol doet haar werk.
Ze legt de spiegel op haar borst en kijkt de ruimte in. Haar gezin staat bij haar bed.
Ze knikt.
Het is goed zo.
Je kan me vreselijk laten lachen, maar je weet me ook keer op keer te ontroeren. Zo ook deze keer. Dank.