Ik fiets haastig naar het oranje stoplicht, maar voordat ik er ben, springt hij op rood. Ik rem met piepende banden. En sta stil in de chaotische hectiek. Stil tussen de voorbijrazende auto’s. Overgeleverd aan het wachten.
Je wordt op zo’n moment haast gedwongen om de omgeving in je op te nemen. Langs het fietspad staan de bomen, alle met hun bladeren in vlammende herfstkleuren. Hun toppen hangen als lampionnen over de straat. De herfst, ik associeerde hem eerder enkel met regen, kou en nat. Maar als je een moment krijgt om hem in de kalmte te aanschouwen, zie je pas echt waar je naar kijkt. Duizenden wiegende bladeren met allen hun eigen kleur. Goudgeel. Oranjebruin. Donkerrood. Samengevoegd tot een prachtig boeket. De schoonheid van verval.
De bomen, soms eeuwenoud, op deze planeet met hun wortels diep in de aarde, waaien mee met de wind van de seizoenen. Veranderingen die niet alleen het uiterlijk van de boom aantasten, maar ook een leven lang zijn vastgelegd in zijn jaarringen.
De bladeren dwarrelen sereen naar beneden. De bomen laten hen in vertrouwen gaan, de kunst van het loslaten. En de bomen blijven kaal en verlaten achter. Zwarte skeletten tegen de bewolkte lucht als krassen van houtskool op een grijs karton. Een warm aangezicht is dat niet. Maar Moeder Natuur doet wat ze moet doen en heeft geen boodschap aan de waan van de dag. Zij toont ons de vergankelijkheid in haar eigen tempo. En in vertrouwen. De egel eet zich vol en begint aan zijn winterslaap. De kale eik houdt zich karig staande. Totdat de lente aanbreekt en alles weer langzaam in beweging komt. Alles weer bloeit en groeit. En met frisse energie ertegenaan kan.
Achter mij bellende en joelende fietsers. Het is alweer groen geworden voordat ik het wist. Ik trap rustig verder.
Rot op met je rottende stinkbladeren! Die Moeder Natuur, daar moet een piemel in. Dat zal d’r leren