Sinds mijn sociale status veranderd is in ‘vrouwloze man’, glijd ik zachtzinnig maar gestaag mijn eigen vergetelheid in. Ik kan me steeds slechter voor de geest halen, wat voor persoon ik in gebonden staat was. Dat baart mij zorgen: blijkbaar definieerde ik mij als man hoofdzakelijk aan de hand van de vrouw, die destijds nog aan mijn zijde – of beter gezegd: pontificaal voor mij – stond. De helft van mijn leven was zij er, om mij te vertellen wie ik dacht te zijn. “Wie dénk je wel niet dat je bent?!?” riep ze regelmatig. En daar dacht ik dan diep over na.
Nu is dat niet meer. Het liefste zou ik mij en mijn plek in deze maatschappij van tijd tot tijd totaal vergeten. Mezelf bewust ergens achterlaten in een muffige man cave, om er voorlopig niet meer uit te komen. AH brengt brood en bier, Coolblue zorgt voor de nodige gadgets en elektronica. De wifi levert bevredigende filmpjes en games en zorgt voor eventueel noodzakelijk contact met de grote, boze buitenwereld. Ontsnappen aan de steeds grotere sociale druk en de banale monotonie van het alledaagse leven. Vluchten in een eigen virtuele wereld van fantasie, muziek en entertainment. Escapism noemen ze dat. Iedereen doet het wel eens. Sommigen wat vaker. Maar elders op deze wereld drijven mensen hun virtuele én fysieke maatschappelijke ontsnapping zelfs tot aan de uiterste grenzen. En ver daaraan voorbij.
Leven in een gesloten chaos
Stelt u zich een kamertje voor. Acht vierkante meter, twaalfhoog achter in Tokio. Matras en wat vuile kussens op de grond. Er liggen minimaal vier iPhones verstrooid over de vloer, meerdere laptops, een pc, een hoop kabels, afval van etenswaar, blikjes, chips, koptelefoons, boeken, tijdschriften en bergen vuile was. Een chaos die afgerond wordt met eeuwig dichtgetrokken gordijnen.
Een begin dertiger, laten we hem Keyo noemen, ligt op die matras en slaapt. De hele dag. ‘s Avonds kaant hij de Bento Box met eten leeg die zijn moeder ‘s middags al stilletjes voor de kamerdeur heeft gezet. ‘s Nachts prutst hij met zijn telefoons, speelt spelletjes met zichzelf, surft met zijn computer door de krochten van het internet, luistert muziek en bekijkt Manga’s. Tegen de ochtend valt hij weer in slaap. En zo gaat dat dagenlang. Maandenlang. Jarenlang. Soms houdt het nooit meer op. ‘Zeven jaar al niet meer buiten geweest‘ is geen uitzondering. Buiten, waar de wereld door dendert. Buiten, waar het te eng is om te leven. Dit is hedendaagse Japan. Keyo is hikikomori.
Het grootste sociaal-pathologische probleem ooit
‘Hikikomori‘ (in de link een prachtig artikel over dit pathologische fenomeen) is in eerste linie geen zelfstandig naamwoord maar een state of mind, een sociale afwijking. Iemand die hikikomori is, is voor onbepaalde tijd “in een veilige plaats opgezogen” (= letterlijke vertaling). Uit de alles eisende sociale wereld, uit de zwaar drukkende maatschappij weggetrokken naar een plek waar niemand mag komen. Afgesloten voor iedere vorm van sociaal contact.
Begin dit jaar waren naar officiële schatting 500.000 tot 1 miljoen jonge Japanners hikikomori. Inofficieel spreekt men inmiddels van bijna 10% van de bevolking, alleen in Tokio al meer dan een miljoen. Het is het grootste sociale gezondheidsprobleem ooit in Japan, een enorme bedreiging voor het functioneren van een volledig doelgerichte en feilloze maatschappij waarin en waaraan ontsnappen praktisch onmogelijk is.
Het probleem begint bij het Japanse schoolsysteem. Dat is enkel gebaseerd op prestatie en intelligentie, en vooral op: niet, nóóit falen. Er zijn zware toelatingsexamens voor de basisschool, ja zelfs voor de kleuterschool. Worden kinderen niet intelligent genoeg bevonden, worden ze niet toegelaten. Daar zit je dan, als werkende ouder, met je kleuter. Bij oma of de lokale crèche voor dommerdjes naar binnen schuiven, trachten te vergeten en stoïcijns doorgaan met werken, zo luidt het devies. Dat kind kan afgeschreven worden, tenzij het in het daaropvolgende jaar alsnog de toelatingstest doorstaat.
Maar dan begint het pas: in Japan zijn er meer dan 40.000 bijlesscholen waar kinderen vanaf de laagste klassen basisschool tot en met de gehele middelbare school ‘s avonds, na schooltijd, naartoe gaan. Elke avond van half acht tot tien uur en dat alles enkel voor één doel: HET examen halen en uiteindelijk toegelaten worden tot de universiteit. Zonder universitaire opleiding ben je in Japan bij voorbaat al sociaal en functioneel gestorven.
De totale competitiedwang
Cijferlijsten en testresultaten worden altijd openlijk gepubliceerd of opgehangen, zodat uitputtend vergeleken kan worden en de eigen plaats op de ladder der intelligentie te allen tijde duidelijk is. De maatschappelijke competitiedwang is gigantisch. Als teenagers zakken voor hun toelatingsexamen, zijn ze radeloos. Pure wanhoop over het plotsklaps afwezige toekomstperspectief. Als ze het ‘grote examen’ wél halen en op de allesbepalende universiteit belanden, worden ze onder enorme druk klaargestoomd voor het bedrijfsleven, waar ze veertig jaar lang onder diezelfde pressie mogen werken. Eén fout en je ligt eruit, want voor jou duizend anderen, honderden beteren. Overal. Altijd. Talenten zijn niet meer belangrijk, worden niet verder ontwikkeld. Eigen initiatief is onwenselijk.
Gehoorzaamheid, foutloosheid en constante prestatie, dat is alles wat telt. Vooral voor jonge mannen. Vrouwen hebben namelijk nog een bescheiden alternatief ‘doel’ in het vooruitzicht: kinderen krijgen en deze (of andermans – al dan niet ‘te domme’ – kinderen) verzorgen. Bovendien is het voor vrouwen minder beschamend om lang bij hun ouders te blijven wonen, mede omdat zij hen op de oude dag zullen moeten verzorgen.
De mannelijke jeugd die faalt, heeft echter geen uitzicht meer op wat voor levensdoel dan ook en sluit zich op om aan de immense druk van de Japanse samenleving te ontkomen. De weg naar een volwassen bestaan is voorgoed opgebroken, men blijft in eeuwige adolescentie steken. De moderne kluizenaar is geboren.
Zo wonen hikikomori’s dus voor het overgrote deel bij de ouders in. Die ouders schamen zich wederom diep voor hun kind. Er heerst namelijk nog een enorm taboe op dit maatschappelijke probleem: het kind is niet intelligent genoeg voor de samenleving, kan de enorme psychische druk niet meer aan. Dat moet koste wat het kost verzwegen worden, want een falend kind is per definitie een schande voor het gezin.
De buitenwereld voorgoed buiten
Ieder contact met de buitenwereld levert een hikikomori te veel stress op en wordt vermeden. De zwijgende ouders geven hun kind voedsel en sanitaire voorzieningen, maar mogen meestal geen voet in de kamer zetten en hem (of haar) al helemaal niet aanspreken. De meeste hikikomori’s hebben een ziekelijke verzamelwoede: ze leven te midden van een complete, onhygiënische chaos. Niets wordt weggegooid. Er zijn er echter ook die van hun kamertje een klinische cel maken: alleen een dun slaapmatje op de grond, kale witte muren, TL-licht. Enkel de benodigde elektronica en de geur van lysol.
Wat voor deze jongeren nog telt: maatschappijloos en contactloos overleven. Maar hoe langer je geen persoonlijk, menselijk contact hebt, des te angstaanjagender wordt datzelfde contact. Een neerwaartse spiraal. Hikikomori leven in een volledig afgesloten wereld van muziek, hun eigen gedachten en internet (zo min mogelijk social media, wel fora, gamen, surfen en hacken). Er zijn zelfs hikikomori-pornosites in de vorm van Manga’s (zgn. ‘hentai‘, animated, zonder ‘echte’ mensen) voor hen die toch nog enige seksuele behoefte bespeuren. En verder? Slapen. Veel slapen. Tot het moment dat overleven ook niet meer telt. Het moment dat zelfmoord de enige uitweg is uit een al lang dood leven.
En wij dan?
Nu ziet de wereld het nog als een typisch Japans probleem. Maar gaat onze maatschappij niet ook langzaam in een soortgelijke richting? Met Cito-toetsen die inmiddels al bij kleuters en de jongste basisschoolkindertjes worden afgenomen, met een wilde jungle aan toelatingstests voor vervolgopleidingen, met prestatiedwang en maatschappelijke druk om – desnoods met het nodige ellebogenwerk – vooral steeds succesvoller dan de ander te zijn?
Ik zie het aan mijn zoon. Het is dat hij naar school móet, maar de daar heersende dwang om dingen te leren die simpelweg niet aan hem besteed zijn, neemt hem alle motivatie. Als hij thuis komt, moet hij eerst een uurtje ‘contactloos’ bijkomen, minecraften op zijn mobiel of wezenloos op de bank liggen staren. Ik hoef hem dan niet aan te spreken, ik krijg toch geen antwoord. Hooguit een “jesses, pap, nu éffe niet…”
En ik zie het aan mijzelf. Ik definieer mij momenteel hoofdzakelijk nog met behulp van dat wat ik doe en wat ik presteer. Mijn baan, mijn verplichte managementcursus, de verzorging van mijn kinderen, het beetje sport wat ik doe en mijn schrijfsels. Social media zijn nog steeds niet mijn ding, maar ik doe m’n best. Als ik alleen ben in de weekenden kom ik soms dagenlang niet buiten. Dan zit ik achter mijn laptop, pruts met mijn eeuwig onbegrijpelijke telefoon. In geval van honger graai ik een bifi-worstje uit de koelkast. Als mijn ouders het oké hadden gevonden, had ik bij wijze van spreken bij hen in kunnen trekken. Mijn kinderkamertje ombouwen tot heremietgrot, een berenvel aantrekken, kipkluifjes kanen en veel, heel veel slapen. Behalve dat mijn ouders zich dan óók zouden schamen voor hun volwassen zoon. Ze zouden hem vervolgens een trap onder de kont verkopen met de mededeling: “Ga wat doen jongen, maar teer niet op onze zak.” En gelijk zouden ze hebben gehad.
Ik heb kinderen. En een baan buiten de deur. Sociale contacten. Nog. Maar mochten die uiteindelijk ook wegvallen, is er – met een schamel pensioentje in het vooruitzicht – vast wel een carrière als bejaarde hikikomori voor mij weggelegd. Zoals inmiddels zo vele bejaarden in Nederland. Al dood voor de dood.
Sjeetje Denis, heftig. Helaas inderdaad al werkelijkheid in Japan. Ik ken het gevoel. En het is dat ook ik hypothecaire verplichtingen ken, nog wèl een (v)echtgenote heb, helaas geen baan maar wel kinderen, anders zou ik er ook zo bijzitten, vermoed ik zomaar.
Het enige verschil is nog dat we hier, ondanks die testen, een zesjescultuur hebben waar geen enkele schaamte is over disfunctioneren.
Het valt bij mij nog wel mee hoor, geen zorgen. Ik ben redelijk normaal, vrees ik. Zoals ik zei, iedereen heeft dat wel eens, die ontvluchtingsdrang. Maar ik zie wel hihikomori-parallellen hier. Je moet tegenwoordig vreselijk je best doen om tegen de steeds groter wordende maatschappelijke druk bestand te blijven en niet door je directe medemens omver geblazen te worden. We zullen overleven. Tot aan de dood. Of niet natuurlijk.
Dat het hier geen persoonlijke situatie van jou betrof, had ik begrepen uit de laatste alinea, dus ik heb geen zorgen over jou.
Maar dat de maatschappij extreem prestatiegericht is, waar zelfs voor een lopende-band-medewerker een “persoonlijk ontwikkelings plan” gemaakt moet worden, inclusief jaarlijkse “follow-up” gesprekken, terwijl de medewerker zelf misschien wel prima tevreden is over zijn/haar plek. Waar bij elke sollicitatie wordt gevraagd waar je jezelf ziet over 5 jaar, waar geen enkel antwoord goed is, of waar geen enkel antwoord fout is want óf te ambitieus en dus bedreiging óf geen initiatief. Al de gecreëerde managementslagen met overbodige engelstalige functiebenamingen waar niemand buiten het bedrijf nog snapt wat zo iemand nu eigenlijk doet. Maar ze doen geen stap meer, doch hun functiebenaming doet vermoeden dat ze 80 uur per week werken, alles om aan die prestatie-eisen te voldoen.
Ik ben nu 3 jaar op zoek naar een baan en heb alle onzin voorbij zien komen. Van onleesbare vacatures tot meisjes van 21 die wel even bepalen wat voor jou wel/niet goed is. Die hun eigen verlangens klakkeloos projecteren en als je daar dan niet aan voldoet, jou wegzetten als waardeloos.
En al die zaken zetten mensen op een gegeven moment er toe om maar uit die mallemolen te stappen. Ik kan er niet uit zonder uit mijn huis gezet te worden, maar anders………