Vandaag heb ik een thuiswedstrijd, qua ‘koken voor kinderen’. Diepvrieserwtjes met chilisaus, ovenfriet en een gehaktbal van de slager. Een goed te vreten mannenhap voor de hongerige jeugd.
Simone krakeelt erop los: “Dank je pap, voor de patatten! En voor het glas water. Dank je dat je eten voor ons hebt gemaakt. En dank je ook dat je óns hebt gemaakt!”
Ik kijk verbaasd naar mijn dochter en vraag me af waar deze plotselinge dankzegging voor haar eigen creatie uit voortkomt. Ze zingt nog net geen ‘Dank U, voor deze nieuwe morgen‘.
“Euh… voor dat laatste moet je eigenlijk je moeder maar bedanken,” mompel ik. “Die heeft jullie in feite in haar buik in elkaar geknutseld en op de wereld gezet. Ik heb alleen maar het hoogst noodzakelijke geïnjecteerd. Het échte zwanger zijn, dat doen de vrouwen. Ook bij dieren.” En heimelijk ben ik nog steeds erg blij met dat feit.
“Ik weet niet of ik het later ga doen, hoor, dat kinderen maken. Ik ben bang voor injectiespuiten… En trouwens, waarom moet altijd en overal de vrouw zwanger zijn?”
Nick mengt zich in het gesprek. “Oh, dat hoeft niet overal hoor. Bij zeepaardjes bijvoorbeeld niet. Daar is de man zwanger. De vrouwtjes vechten zelfs met z’n allen om het meest geschikte en zorgzame mannetje voor het dragen van hun baby’s.”
Dankzij de wetenschapsprogramma’s op tv weet mijn zoon álles. En dat laat hij ons weten ook.
“Zeepaardjes hangen wel een paar uur lang aan elkaar vastgeplakt, wisselen wat stofjes uit, dansen en draaien hun staarten in elkaar. En dan propt het vrouwenzeepaard haar eieren bij de man in de buidel. Die draagt de baby’s tot ze geboren worden. Wel duizend zeepaardkinderen per keer! Dus. Het kan wél.”
Het lijkt me wel wat, een zeepaard zijn. En dan vooral die zeepaardjesparing. Een vrouwtje dat me uit alle macht ‘t hof maakt om vervolgens urenlang, innig omstrengeld en stofjes uitwisselend, met mij door de tropische wateren te zwieren, onderwijl mijn buidelzak vullend.
Meermaals zwanger zijn van een paar duizend kinderen neem ik dan maar op de koop toe.