Een paar maanden geleden, toen ik vanwege een rauw op m’n dak gevallen vrijgezellenstatus wat in de knoop zat met mezelf, heb ik me aangemeld bij een culinaire vereniging. Kokkerellenclub Het liflafje.
De eerste avond schuifelde ik weifelend naar binnen, ietwat beschaamd gezien mijn kookvaardigheden; of, nauwkeuriger geformuleerd: het totale gebrek daaraan. Ik merkte al snel uit welke hoek de wind woei. Ik bleek de enige kerel te zijn, te midden van vijf dames. Kloeke tantes die bereid leken mij er eens flink met de deegroller van langs te geven, wanneer ik de kantjes er vanaf zou gaan lopen, de weken die zouden volgen. Ze herkenden in mij de klassieke ‘stropdasambtenaar uit de oude doos’, die in zijn leven nooit één aardappel heeft gekookt, omdat zijn echtgenote daarvoor decennia lang verantwoordelijk was… totdat de kink in de relationele kabel kwam. Misschien een weinig terecht bespeurde ik dus wat argwaan bij de dames. Ik hoorde hen denken: kan dat ei überhaupt wel een ei koken? Nee, dus…
Evenwel, al doende leert men. Sandra Ysbrand, de blonde leidster van ’t spul, bracht mij alras de fijne kneepjes van het vak bij. Dat wil zeggen, de basishandelingen: hoe een aardappel of een ei te koken, een goed stukje vlees te braden. De moeilijkere procedures gingen vanzelfsprekend (voorshands) aan mijn leergierige neus voorbij.
Sandra kon voor mollig doorgaan, en ik moet zeggen dat over het algemeen de wat dikkere vrouw niet aan mij besteed is. Met haar was het anders, boven de dampende kookpannen merkte ik dat ik me niet onaangenaam voelde, in de nabijheid van de aantrekkelijke keukenprinses. Ik was getuige van het overslaan van een vlam, niet in de pan maar in mijn hart. Een bevreemdende gebeurtenis, daar ik het feit dat mijn ex-vrouw mij na drieëntwintig jaar huwelijk het huis uit had geflikkerd, nog lang niet had verwerkt. Wat moest ik met mijn gevoelens voor de volslanke blondine?
Ik vroeg me af of de andere dames – Neeltje, Anouschka, Vivian en Froukje – iets doorhadden van wat er zich allemaal afspeelde in het vlinderlandschap onder mijn schort. Was mijn gezicht een boekdeel dat zich makkelijk liet lezen? Ik was er geenszins zeker van dat Sandra überhaupt iets van liefde kon retourneren, een mespuntje of wellicht een ruimhartige taartpunt. Toen ik langs m’n neus weg informeerde naar een eventuele huwelijkse status, ontkende zij gelukkig, al was het wel op een wat resolute manier:
‘Kerels…? Och god, nee… daar moet ik even helemáál niets van hebben!’
Ik wist op dat moment in ieder geval dat ze de vrijgezelle status bezat, dus er lagen wellicht mogelijkheden, binnen afzienbare tijd haar hemelbed te veroveren. Wel zou ik al mijn charmes uit de kast moeten trekken, door mijn lange huwelijk (uiteindelijk veel te lang, aan het eind ervan kropen de kalendermaanden met een slakkengangetje voorbij) was ik de fijne kneepjes van het verleidingsspel wellicht niet meer machtig.
Toen ik op de derde avond van ons kookclubje wat vroeger dan normaal kwam aanwaaien, was nog niemand van de dames aanwezig, met uitzondering van organisatrice Sandra: we hadden het rijk alleen. ‘Wat draag jij een mooie, rooie hanger, San’, complimenteerde ik haar, en ik nam het onderhavige sieraad bewonderend in mijn hand. Haar parfumwalm had een licht benevelende werking op me. Ik had het gevoel dat het drugs was. Een milde drugs die je in een fijne, hallucinerende toestand brengt. Een vredelievende roes, niet een van agressie en geweld. Niettemin, plots legde de duivel een hand op mijn schouder: ik hield het niet meer van opwinding en had oprecht het idee, dat voor mijn kookpartner hetzelfde gold. Met een stoutmoedige beweging wrong ik mijn hand onder de rok van mijn kookinstructrice, richting slipje, in de veronderstelling dat dit beantwoord zou worden met een gepassioneerde, kletsnatte tongpartij, gevolgd door ’n vluggertje op het keukenblad. In plaats daarvan drukte Sandra mij van zich af. Strompelend verwijderde ik mij uit de keuken, zocht mijn heil in het woonkamergedeelte.
Ik besefte meteen dat ik een ongelooflijke ezel was geweest. Ik had een situatie volledig verkeerd ingeschat. Daar waar ik gehoopt had vochtige vruchten van geretourneerde liefde te proeven, zat mijn mond nu vol zand: natte aarde van desillusie… een uiteengespatte ballon van euforie. De avond zou weleens een lange en gênante kunnen gaan worden. Moest ik mijn biezen pakken? Ik had geen zin om de rijke kookervaringen die ik reeds had mogen opdoen bij Het liflafje, in één klap over het verwaarlozingsmuurtje van onbeantwoorde liefde (erotiek) te werpen. Ik hoopte dat Sandra mij mijn faux pas zou vergeven: een man is soms een hormoongestuurde primaat, die bijwijlen tegen zijn wil met een ‘gegevenheid in zijn broek’ zit opgescheept…
Het was iets na zevenen, de andere dames begonnen binnen te druppelen. Eerst Neeltje en Vivian, later ook de andere twee. Zouden zij iets merken van de gespannen sfeer? De gastvrouw en de enige man in het gezelschap die opvallend zwijgzaam waren, terwijl ze normaliter toch volgaarne op hun praatstoel zaten… Ik besloot niet te veel aandacht te besteden aan het sfeeraspect van de avond, in dat opzicht was een en ander toch al volledig verpest, besloot me te concentreren op de culinaire dimensie van het gebeuren: als ik hier niet was om de gastvrouw te neuken, dan maar om te bunkeren.
Zelfvoldaan liet ik me achterover zakken in mijn leunstoel, stak een sigaartje op en vertelde de meiden dat ik me niet helemaal lekker voelde en de keukentaken eens ’n avond aan me voorbij wilde laten gaan. Hiermee werd ingestemd, zij het onder licht protest en bij wijze van hoge uitzondering: ‘Wie eten wil, moet koken’ luidde, geheel terecht, het devies.
Een half uur later konden we aan tafel voor het voorgerecht: een groene asperge, overgoten met een sinaasappelsausje en een paar kappertjes. Een liflafje van niks. Gelukkig smaakte het uitstekend, voor een goed gevulde maag zou ik evenwel aangewezen zijn op het hoofdgerecht. Terwijl ik het lekkerste gedeelte van mijn asperge, het kopje, verorberde, probeerde ik een blik te werpen in de helblauwe knikkers van Sandra, die tegenover mij zat; onverbiddelijk ontweek ze me. Ik voelde me nog steeds een lul om wat eerder die avond was voorgevallen. ‘Die asperge was delicieus, Sandra’, probeerde ik, maar ze draaide haar hoofd weg en ving een gesprek aan met Froukje, over kinderdagverblijven. Ik wendde mij tot Anouschka en vroeg haar hoe oud hun jongste was. Nadat ze mij had geantwoord, sprak ik: ‘Tsja… het gaat hard hè… voor je het weet zijn ze het huis uit.’
Het hoofdgerecht was gereed. Dat werd tijd ook, ik had een rammelende maag die een geluid voortbracht, waar een kudde beierende alpenkoeien niets bij is. Ik was bijkans in staat het tafellaken op te peuzelen. Geen nood, dat doek kon met rust gelaten worden, daar kwamen de dames reeds uit de keuken aangestiefeld. Sandra voorop, een heerlijk geurende ovenschaal in haar met boerderijdieren opgesmukte, groene ovenwanten. Ze plantte het dampende gerecht in het midden van de eettafel, waarna ze samen met de andere vrouwen bij mij aanschoof. Ik wierp een blik op de spijs en wist niet wat ik zag.
Ik zag een lul. Dat wil zeggen, ik zag een gerecht in de vorm van een reusachtige herensnikkel. Dat laatste woord komt wellicht wat pleonastisch over, een snikkel behoort immers doorgaans toe aan een heer, hoewel je nog onderscheid zou kunnen maken met een jongensplasser. De transgender personen even buiten beschouwing gelaten, dat is weer een heel ander verhaal…
De culinaire tampeloeres bestond uit een vleesgerecht – hoe kan het ook anders – , waarbij de ballen werden gevormd door een substantie waarin ik blauwe pruimen meende te herkennen. Ik vermoedde dat de eikel van mals lamsvlees was, waarbij het ‘pisgaatje’ een wit goedje van zich gaf: een smal riviertje van kokos slingerde over de ovenschaal, waarop verder een kleurrijke groentemelange.
Er was iets goed mis met de gastronomische fluit. Hij was doormidden gesneden. Het deed mij als man pijn aan de ogen, de twee van elkaar gescheiden stukken vlees zo te zien liggen, in een plas suggestief bloed… ongetwijfeld een of ander bessensausje. Ik merkte dat de sfeer aan tafel veranderde. De meiden keken mij aan alsof ze mij zonder woorden iets wilde mededelen. Ze staarden me strak in de ogen, vervolgens naar de ovenschotel en weer naar mij. Sandra nam het woord:
‘Nou Hein, je kunt wel raden hoe dit bijzondere gerecht mag heten: Afgehakte Jongeheer op een bedje van Seizoensgroenten. Hoe vind je ʼm?’
‘Kweenie, ik zal eens proeven’, antwoordde ik, terwijl ik langzaamaan het gevoel kreeg dat er een loopje met mij werd genomen. Ik had sterk het idee dat de dames in de keuken een en ander hadden lopen bekokstoven. Sandra had de anderen geïnformeerd over de onwelkome avances die ik haar eerder die avond had gemaakt. Men was mij aan het bedotten, zoveel was duidelijk, dat kon iedere oelewapper zien, dus ook ik.
Misnoegd als een klein kind dat juist een bordspel heeft verloren, blies ik de kaars die voor me op tafel stond uit en plantte mijn vork in het smadelijke gerecht. Daarop liep ik naar de hal, schoot in mijn jack en verliet het negentiende-eeuwse herenhuis.
Bij de snackbar om de hoek bestelde ik een bereklauw, ging zitten aan het ene treurige tafeltje dat de eetgelegenheid rijk was, en ving aan te lezen in het showbizz-katern van de Telegraaf.
Ik zwoor dat ik nooit in mijn leven ooit nog lid zou worden van een club, met buiten mij louter vrouwelijke leden. Er borrelde plots een diep verlangen in me op, naar een ouderwetse Herenclub. Een vereniging waar pijprokende mannen van middelbare leeftijd de hele avond, tot in de kleine uurtjes, converseren over politiek, economie, wetenschap, cultuur, het bedrijfsleven én natuurlijk – niet te vergeten – de nobele kunst van het trappen tegen een voetbal. Alles, behalve vrouwenonderwerpen. Met als culinaire omlijsting zelf gesneden blokjes komijnekaas aan prikkertjes, vergezeld van cocktailworstjes, augurken, druiven en zilveruitjes. En hectoliters gerstenat.
Met een bordje op de deur: Verboden toegang voor vrouwen.
Jah want een vrouw is namelijk helemaal geen persoon maar een wandelende lekkernij die niet overal ongehinderd vrijelijk moet opduiken.
Net zoals je geen snoep aan de kassa van de lopende band moet leggen.
Je bent wat je eet.