De mannen groeiden uit de aarde. Hun lichamen werden gevormd door de rotsen. Als reuzen van steen keken de mannen s ’nachts naar de sterrenhemel. Wat zou daar zijn? Welke wonderlijke gebeurtenissen zouden zich daar afspelen?
Maar de mannen konden zich niet verroeren. Hoe groot hun verlangen naar een andere wereld ook was. Met hun lichamen waren zij één met het aardoppervlak.
De vrouwen stonden erbij en keken ernaar. Ze knuffelden met hun warme lichamen de steenkoude mannen. Hoe konden de geliefden elkaar nog beminnen?
In de wereld waarin dit zich afspeelde, was geen plaats voor romantiek. Er was alleen maar plaats voor natuurkundige wetten. Dus bij het vallen van de avond liepen alle vrouwen naar de oever van het zeepsop meer. Zachtjes lieten zij zich naar beneden glijden.
Vanuit het meer stegen zij allen op. Het was een prachtig gezicht. Overal boven het water zweefden vrouwen in een zeepbel de lucht in. Voor het donker werd wisten alle vrouwen, wiegend door de lucht, de weg naar de stenen lichamen te vinden. De mannen stelden zich open en de vrouwen nestelden zich voorzichtig in hun hoofden. Onder de heldere sterrennacht masseerden zij met hun hemelse lichamen zachtjes de verkilde mannenbreinen.