Wanneer je reeds zo’n drie tot vier decennia op aarde rondstruint – menig dertigplusser zal het kunnen beamen – wordt de frequentie waarmee je ‘nachtelijke expedities’ onderneemt, beduidend minder. De noodzaak om in het schemerige kroeglandschap op zoek te gaan naar nachtvlinders, neemt substantieel af. Evenals de drang om de jongste indierock-sensaties te gaan navorsen. Wat dat laatste betreft: veel bands vandaag de dag zijn mijns inziens tamelijk dertien-in-een-dozijn, hoewel ze hun best doen, doch de gitaarrifjes lijken allen op elkaar, evenals de vaagheid in de teksten. Het valt ook niet mee om in deze eeuw als nieuwe band te moeten opboksen tegen de grote, volstrekt unieke alternatieve groepen uit het verleden, de ‘uitvinders’ van de indierock, zou je kunnen zeggen. In volgorde van opkomst:
The Velvet Underground, The Stooges, The Sex Pistols, Joy Division, The Cure, The Smiths… en vele anderen. Schier onmogelijk om als jonge band een geluid te creëren dat eenzelfde oorspronkelijke stijl ademt, als die, te horen in de discografieën van de onderhavige muzikale mammoeten.
Zo nu en dan trek ik mijn stoute stappers toch nog eens aan, om de oude, vertrouwde weg richting Mainstreet te gaan. Een barkruk, een pintje, leuke meiden, vage gasten en rockdisco: that will do. Gepraat wordt er nauwelijks. Soms met een oude bekende, die je herkent uit een ‘vorig leven’. Een gesprek van vijf minuten, een handdruk, de beste wensen en je zit weer alleen. In de cocon van het zelfgekozen alleen zijn. Het gadeslaan is een kunstvorm.
De jonge gasten (vaak kwasten) met hun geflirt richting de meisjes, die in de beste traditie van het vrouwendom, desinteresse acteren. Meisjes van net zeventien, een paar jaar terug nog lelijke beugeleendjes, inmiddels uitgegroeid tot adembenemend mooie zwanen. Het nachtelijke spel van begeren en begeerd worden. Openingszinnen die als hagelmunitie worden afgevuurd, in de hoop dat men voor sluitingstijd, een uur of vier, vijf, een keer heeft raak geschoten. De jongedames in de kokette lentejurkjes, daaronder dunne panty’s en stoere boots, worden uiteindelijk, na zessen, weggesleept door de hitsige vlegels, die intussen een pintje of dertig (inclusief het ‘inzuipen’ in het studentenhuis) achter hun kiezen hebben. In het kleine stulpje van hem of haar kan vervolgens een punt gezet gaan worden.
Ik aanschouw het allemaal. Overmatig veel behoefte om zelf nog mee te doen aan dit verleidingsspel, heb ik niet. Ik heb in mijn leven genoeg punten gezet. Bovendien, wanneer je de gezegende leeftijd bereikt hebt, die ik in de loop der tijd verworven heb, gaat het fenomeen liefde een steeds belangrijkere rol spelen, ten opzichte van de erotiek. Je gaat plots op zoek naar de exclusiviteit van die éne dame, waarvan je langzamerhand sterk het gevoel begint te krijgen, dat ze zou kunnen bestaan; de hang naar vrijblijvende nachtelijke verzoekingen, lijkt naar de achtergrond te verdwijnen.
Ik heb oog, gezeten op zo’n barkruk in de nacht. Oog voor alle meiden. Ze zijn mooi en jong, nog onbekommerd, fris en fruitig, helemaal aan het begin van een onderneming: het leven. Toch boeien ze mij slechts ten dele. Ze lijken te veel op elkaar. Ze ‘dragen’ dezelfde gezichtjes, zitten in identieke jurkjes, hijsen hun bierglas op een gelijksoortige manier, en laten zich op overeenkomstige wijze door de jongens uit hun HEMA-ondergoed praten: ’n kwartiertje tegenstribbelen – de klassieke vrouwelijke onwilligheid – , en dan de overgave…
Écht oog heb ik eerst, voor de jongedame met de eigen stijl. Het kunstzinnige type. De vertegenwoordigster van de ‘andere attitude’. De deern die langs de randen van de maatschappij banjert. Met of zonder drugs, maar dat is niet de kwestie. Het gaat mij om de artistieke entiteit van haar persoonlijkheid, af te lezen aan haar gedragingen: de blik in haar ogen, haar dansmethodieken, de manier waarop ze gekapt en gekleed is.
Een witblonde pluk haar in de vorm van een kerstboompiek, prijkt op haar eigenzinnige hoofd. Ze zit gevangen in een zwart-wit Chanelpakje, maar het is een gevangenschap die haar goed staat. Onder het ‘modieus oubollig’ mantelpakje twee sexy naadkousen, geschoven in ʼn paar knalrode laarsjes, die het geheel plots iets buitenissigs geven. Een bonte verzameling halskettingen en armbanden maakt het plaatje compleet. De tatoeage – een stijlvolle, abstracte afbeelding, geen potsierlijke tekst – vermoed ik slechts, ik kan haar niet waarnemen daar te veel huid bedekt is door haar excentrieke ensemble.
Ik sla haar gade. Het inspecteren van een jongedame/vrouw, die een geheel eigen stijl heeft ontwikkeld in haar nog jonge leven, is een genoeglijke aangelegenheid. Op de achtergrond een geluidswal van temporaire indierock-grootheden, allen onbewust op zoek naar dat éne legendarische Stooges-rifje.
De slaap schept een dozijn donzen dekbedden in mijn hoofd; nog een laatste pint, en dan naar huis.
Ik zal dromen, hedennacht, van de meid met de andere stijl.