Veertien jaar is hij.
Blind.
Doof.
En op.
We moeten hem laten inslapen.
In de afgelopen veertien jaar was hij een deel van het gezin. Hij was de reden om alsnog naar buiten te gaan, ook al was het donker, guur en griezelig. En niet alleen buiten. Hij moest er ook uit als het donker, guur en griezelig in mijn hoofd was.
Soms hield ik van zijn getrippel op het laminaat, soms haatte ik dat geluid. Soms wilde ik hem niet bij mij in de buurt, maar meestal lag hij tegen mij aan. Of ik tegen hem.
Dat kleine, witte draakje.
Het kwijl op de bank, de eeuwige haren, dat geblaf als de bel ging; ik nam het voor lief. De smekende oogjes, die lucht uit zijn bek en de diarree als hij weer eens iets van straat had weten door te slikken. Het was prima.
Ik wil het weer doen.
Ik wil dweilen, ik wil vegen, ik wil schreeuwen en ik wil hem uitlaten, strontchagrijnig door de stromende regen. Maar het kan niet meer. Nooit weer.
Op.
Dat was de conclusie van de dierenarts. Gewoon op.
Te oud. Te blind en te doof om waardig door het leven te gaan.
Het lijf te kapot van binnen.
Nu is hij er niet meer.
Vanmiddag is een deel van mij gestorven.
Huisdieren zijn een onderdeel van een gezin.
Ze zijn geweldig en het gemis als ze er niet meer zijn is hartverscheurend.
Een hond is er altijd en een kat is er wanneer hij/zij dat wilt.
Maar ben je verdrietig dan plotseling is er een kopje die langs je benen strijkt.
Ze begrijpen de dood dus als een gezinslid overlijdt, laat ze die zien.
Anders gaan ze zoeken, zowel een gezinslid of een makkertje (een andere hond of kat)
Ik heb mijn hond meegenomen om haar mijn overleden man te zien.
Ze kwispelde maar toen ze met haar poten op de brancard zette en hem kon zien en ruiken, gingen haar oren naar beneden. De blik in haar ogen zal ik nooit vergeten. Zo droevig. Ze is 2 weken depressief geweest maar ze heeft hem nooit meer gezocht en ook nooit meer op hem gewacht.