Boven de slagerij waren drie etages, met per etage twee kamertjes en een minikeuken, Lou was eindelijk dood en een dame (van lichte zeden) had het woninkje betrokken. Ze heette Greet.
“Zeg maar tante Greet,” zei ze. Een echte dame van lichte zeden, maar je kon met haar lachen als ze verhalen vertelde van de wallen. Ik mocht haar wel, die tante Greet. Ze vertelde eens hoe mannen met hun vrouw op de wallen gingen kijken naar die zedeloze dames. En hoe zij hun hooghartige koppen zag en hen groette, en vroeg waarom ze vorige week niet gekomen waren. De vouwen keken dan hun man met afgrijzen aan en er volgde geheid een week ruzie – áls de man geluk had. Greet wilde met respect behandeld worden. Zij voorzag in een behoefte, zoals elke kleine ondernemer.
De etage boven haar kwam leeg en werd betrokken door een studente; wat je ook meteen zag in die tijd: een muts uit Peru, een jas uit Afghanistan met de geitenlucht er nog aan. En ja, ze liep natuurlijk op sandalen. Het was in de tijd van de studentenrellen op het Spui en in de Vondelstraat. Het zogenaamde intellect vernielde (onder het mom van de nieuwe beweging) zuurverdiende auto’s en kraakte woningen waar een ander vijf jaar op moest wachten. Nu zitten deze heren en dames op het pluche en in de rechtbank om jou te vertellen wat wel en niet mag.
Maar ik dwaal af.
De studente had de gewoonte om van de laatste traptreden te springen. In de Jordaan met zijn oude woningen dreunde dit twee huizen verder door. Tante Greet vroeg meerdere malen om het wat zachter aan te doen, want zij moest zich staande houden door ’s nachts te gaan liggen; op de wallen dan.
Die ochtend hoorde ik weer de bekende dreun van de studente. Een half uur later kwam tante Greet met een verhit gezicht de slagerij in. Ze vertelde dat we de volgende dag konden lachen als de studente weer de trap afsprong.
De volgende ochtend was tante Greet al vroeg in de winkel. Ze vroeg of ze hier een uurtje kon blijven totdat de studente wegging. We konden in de slagerij het dichtslaan van de deur op de tweede verdieping horen. Tante Greet haar gezicht had een hemelse uitdrukking. We hoorden de studente naar beneden komen. Ik wachtte op de dreun van het neerkomen. Maar niets, alleen een kermend gejammer en een “buurman kunt u helpen?”
“Wachten!” siste tante Greet. Het gekerm werd een hard gekrijs en gebonk. “Nog éven wachten,” gebood tante Greet. Ze genoot met volle teugen van het ogenblik.
Na een kwartier kregen we groen licht van tante Greet. We renden naar de voordeur naast de winkel. Er stonden al mensen naar het gejammer te luisteren. Ze hadden de politie gebeld. Deze arriveerde na een kwartier. Agenten forceerden de buitendeur en vonden de studente tot haar oksels in het gat waar in oude huizen de watermeter en het riool zich bevonden.
Het riool was altijd stuk of verstopt in oude huizen, en het gat onderaan de trap zat vol met ouderwetse stront. Daar hing de studente tot haar oksels in. De agenten trokken haar eruit en voerden haar af naar het buurthuis.
“Hoe kan dat nou?” vroeg iedereen, maar Greet vertelde natuurlijk niet dat zij het luik onder de kokosmat weggehaald had.
De studente sprong nooit meer van de trap. Ze kwam wel later nog vragen of wij iemand onderaan de trap bezig hadden gezien. Maar natuurlijk hadden we dat niet.