‘Laten we vrijen in de vrije natuur’, hoorde ik mijn meisje, een vrouw van achtendertig, enkele voorjaren geleden blijmoedig zeggen, op een lenteochtend zo fris en fruitig dat het leek alsof de namiddag daadwerkelijk bestemd zou kunnen zijn, sléchts voor zoiets puurs als coïteren in ’t open veld.
‘Weet je het zeker?’, vroeg ik. Ik had mijn bedenkingen en zag beelden voor me van haar en mij, onhandig klungelend in het piekerige gras.
‘Ja! Waarom niet?’ Tja, waarom eigenlijk ook niet. Zo gezegd, zo gedaan, na een rijk ontbijt, bestaande uit broodjes met allerlei voedzame zaadjes erop, jus d’orange en magere aardbeienyoghurtjes, pakten we onze spullen bijeen en togen naar de schuur, teneinde onze rijwielen te controleren op bandspanning. Alles dik in orde, we konden gaan.
Na een half uurtje rustig pedaleren door het met prachtige zwartbont koeien gezegende, klassiek Hollandse landschap, bereikten we een van schattige rood-wit geruite luikjes voorziene uitspanning, waar we besloten onszelf wat moed in te drinken voor de toch best wel pikante onderneming, die in het verschiet lag. Ieder een donker biertje of twee.
Daarna, húp de trappers weer op, richting de afgelegen heidevelden, waar een en ander zou moeten plaatshebben. Ik voelde me opgelaten. Zulke dingen deden we niet iedere dag. Zeg maar gerust: niet ieder kwartaal. Maar het was een geile spanning die op ontlading wachtte. Ik had er zin in, en ook mijn vriendin maakte die indruk.
Aangekomen bij de ‘plaats delict’ spreidde ik ons kleedje en keek nauwgezet om me heen of er in de verte, aan de bosrand, geen menselijke civilisatie zichtbaar was. De kust was veilig. We konden beginnen. Rieneke deed haar gestreepte lentejurkje uit, waarna ik haar van haar bustehouder ontdeed. Ik schoot uit mijn shorts, trok mijn gympies uit, mijn sokken en mijn gele T-shirt. Daar zaten we, in onze witte slips in het open veld, slechts beschermd door de zonnebrandcrème.
Het grote moment was aangebroken. Ik deed mijn bips wat omhoog en Rieneke schoof mijn slip van mijn gat af, waarna mijn intussen tot halve oorlogssterkte gegroeide lid parmantig tevoorschijn floepte, als een lichaamsdeel dat om een statement verlegen zit. Ik beroofde op mijn beurt Rieneke van haar minuscuul kleine, kanten stringetje – een lapje stof van niks – , waarna we ons poedeltje naakt in het veld bevonden. Ze was mooi, mijn meisje: haar blanke borsten – net iets meer dan een handvol per stuk – blonken als trotse appelen – granny smiths – in het heldere zonlicht. Haar achterwerk lag als een vanzelfsprekend erotisch gegeven in het zachte, voor het paringsritueel geschapen gras; het kleed zouden we amper nodig hebben.
Ik hield het niet meer van opwinding, als een hongerige wolf stortte ik me op de rijpe vruchten van Gods Schepping. Ik kreunde, befte, werd gepijpt en begon haar ten slotte, na een voorspel van een klein half uur, keihard van achteren te neuken.
Misschien iets té heftig, door de intensiteit leek het of wij beiden tijd en plaats van het gebeuren uit het oog verloren. We hadden, voor de ferme ‘eindwip’, flink liggen rollebollen in het gras – Rieneke giechelend, ik steunend – , zodat we enkele decameters verwijderd waren geraakt, van onze plunje. Zodoende hadden we niet gemerkt dat twee jongetjes van een jaar of twaalf, die ons minnespel in de gaten hadden gekregen, op het vermetele idee waren gekomen onze kleding te verstoppen achter een dikke boom aan de bosrand. (Dit vernamen we eerst enkele dagen later, van de schoenlapper in het dorp: de twee blagen die ons deze streek hadden geleverd waren Teun, het zoontje van de schoenmaker, en zijn boezemvriendje Peele.)
Toen we, klaar en verzadigd, terug kropen naar de plaats waar het kleed zich zou moeten bevinden, schrokken we ons een hoedje: leeg… niets. Alles verdwenen, zelfs het kleed. Alleen onze portemonnees (zonder geld, maar met fiets- en huissleutels) lagen als stille getuigen van de diefstal, te zwijgen in het gras. Ik baalde behoorlijk. In mijn frustratie slingerde ik zelfs een onaardige opmerking naar Rieneke haar hoofd: dat het toch eigenlijk zo’n idioot idee van haar geweest was, om ‘het’ in alle openbaarheid te doen. Dat was pummelig en behoorlijk hypocriet van me, immers, ik had vijf minuten tevoren nog zo van haar genoten, van alles wat ze als vrouw bezat.
Er zat niets anders op dan eieren voor ons geld te kiezen en er naakt vandoor te gaan. Er was nog steeds geen kip te zien. Dat zou wellicht anders zijn bij de parkeerplaats waar we onze fietsen hadden staan. Daar, wist ik uit ervaring, stonden altijd wel een auto of vier, vijf: wandelaars die hun trouwe viervoeter kwamen uitlaten.
We slopen zo onopvallend mogelijk over de heide, onderwijl goed om ons heen kijkend of we een spoor zagen van onze kleding, of van de personen die verantwoordelijk waren geweest voor de laaghartige apenstreek die ons geleverd was. Ik kon wel vloeken toen ik daar samen met mijn meisje in Adamskostuum door de golvende lila zee strompelde, voelde me behoorlijk lullig; mijn jongeheer was nog een beetje nat van het sperma en Rieneke’s schedevochten. Onze kleding in geen velden of wegen te bekennen. Ook van de daders geen spoor.
Aangekomen bij de parkeerplaats zag ik dat er gelukkig geen mensen te bespeuren waren. Of toch… In de zwarte stationwagen helemaal aan het eind was wat beweging zichtbaar. Een koppeltje. Ze aten broodjes. Rieneke en ik kropen naar onze fietsen, in gebogen nederigheid, alsof we moesten boeten voor de zonde die we eerder die middag hadden begaan. Ik wilde mijn fiets van het slot doen, besefte toen dat een tochtje van ruim een half uur, naakt op de trappers, een vernederende ervaring zou zijn. Mijn vriendin dacht er ook zo over. Ik besloot mijn handen voor mijn kruis te slaan en bij het echtpaar in de zwarte auto te informeren, of zij wellicht iets voor ons konden betekenen.
Wie schetste mijn verbazing? Het was de burgervader van ons dorp, de heer Van der Grind: Bas van der Grind met zijn eega Hendrika. Een ietwat geaffecteerd stel, niet verkeerd, echter behoorlijk conservatief. Ik vermande me en kwam naderbij, tikte op zijn raam. Zijn vrouw schrok van mijn gedaante, Van der Grind was eerder verbaasd dan ontsteld. Hij deed het raampje van het portier twee centimeter omlaag, waarna ik in mijn blote kont, kond deed van het voorgevallene.
De burgemeester tuurde een moment voor zich uit, haast wezenloos. Ik denk dat hij moest wennen aan deze uitzonderlijke constellatie: deze noodsituatie, waarin twee losbandige burgers van zijn gemeente waren beland.
Toen kwam dan toch zijn verlossende woord: ‘Vooruit, stap maar in. Ik breng u naar huis.’
Opluchting maakte zich van mij en mijn vriendin meester. Deze zomerse nachtmerrie leek een einde te krijgen. We stapten in, sloten het portier en doken ineen, om de burgervader niet in een compromitterende situatie te brengen. Het is waarschijnlijk niet goed voor de reputatie van een burgemeester, wanneer hij samen met zijn vrouw en twee naakte individuen, op de provinciale weg wordt gesignaleerd.
Mevrouw Van der Grind reikte mijn vriendin een gehaakt vestje in de kleur eekhoorntjesbruin. Rieneke accepteerde dankbaar. Hendrika trok een gezicht alsof ze een hete aardappel van zeven centimeter in haar mond had. Ze was duidelijk not amused. In tegenstelling tot de burgemeester, in wiens gezicht ik twee pretoogjes kon ontdekken. Ik geloof dat hij het ironische van de situatie wel kon waarderen. Ook zag ik dat hij de vrouwelijke vormen van mijn vriendin wel kon appreciëren: via zijn achteruitkijkspiegel wierp hij nu en dan steelse blikken op het halfnaakte lichaam van mijn vriendin, in het bijzonder op haar handen, waarmee ze haar kruis bedekte.
Toen we bij ons huis arriveerden, bezat de burgemeester de discretie te wachten tot de kust veilig was. Toen onze straat leeg was, voor wat betreft voorbijgangers, schoten Rieneke en ik als hazewinden langs het gangpad naar de achterdeur. Een tel later waren we veilig. We slaakten beiden een diepe zucht van verlichting: zonder al te veel kleerscheuren hadden we het er vanaf gebracht. Een hete middag zat erop. Met hoogte- en dieptepunten. Wellicht zouden we er later om kunnen lachen, met de nodige relativering erop kunnen terugkijken…
Onze kleding vond ik nog diezelfde avond terug, verborgen achter een boom, verstopt onder wat gebladerte.
Van de burgemeester en zijn vrouw heb ik nooit meer iets mogen vernemen, betreffende deze affaire. Dat wil zeggen… Een half jaar geleden, tijdens een in sociaal opzicht onvermijdelijke receptie, schudde ik beiden de hand. De eega van onze burgervader was nog steeds in het bezit van een gezicht als een oorwurm. Ze maakte een subtiele toespeling:
‘Wat een práchtige, zonovergoten herfstdag, meneer Van Deurne: typisch zo’n dag voor een ontspannen heidewandeling door de mooie natuur van onze gemeente.’