Mijnheer De Graaf trok de deur van zijn woning achter zich dicht. Hij ging op weg naar het park. Lopen was het eigenlijk niet, meer flaneren, want hij had alle tijd. Mijnheer De Graaf werkte niet meer. Hij was uitgekocht door z’n bedrijf en dat had hem geen windeieren gelegd. Hoeveel hij gekregen had, dat wist niemand. Zelfs zijn familie niet. Daarover hield hij zijn lippen stijf op elkaar.
Hij groette zijn buurvrouw met een brede lach.
Wat een keurige man, dacht ze, altijd perfect gekleed en heel charmant. Heel anders dan haar eigen man, die pas schone kleren aantrok als zij zijn vuile in de wasmachine gooide. Ze begreep er niets van: hoe kon een vrouw een man als mijnheer De Graaf nu in de steek laten?
Voor een rijkere man, had ze gehoord. Mijnheer De Graaf had deze roddel zelf voorzichtig de wereld in geholpen. Alle buren hadden met hem te doen.
Hij liep de straat uit en groette links en rechts zijn buurtgenoten. “Gaat u weer uw vriendjes verwennen?” vroeg een buurman.
Waar bemoei je je mee, dacht meneer De Graaf. “Ik houd nu eenmaal van vogels,” antwoordde hij beleefd.
Hij liep het park in en ging op een bankje aan het water zitten. De vogels hadden hem al in de gaten. Ze kwamen aangevlogen of, zoals de eenden en ganzen, aangewaggeld.
Meneer De Graaf liep naar de waterkant en leegde zijn plastic tas in het water. De vogels vochten om de lekkerste stukjes. Hij ging weer zitten en overdacht wat er de laatste tijd gebeurd was. Drie maanden geleden, zijn vrouw lag op bed. Ze had weer eens overal pijn, het brandde zo. Maar een dag eerder toen ze met haar vriendinnen ging winkelen, brandde het niet. En dát deed hem weer pijn, al was het maar omdat het gat in haar hand met de dag groter werd. Ja, geld uitgeven was haar hobby. Dan had ze geen pijn. Maar meneer De Graaf wel: in zijn portemonnee.
“Ik ga wat rusten,” piepte ze en ging naar boven. Mijnheer De graaf bekeek de inhoud van haar tassen. Hij voelde de haren in z’n nek omhoog komen. Bijna drieduizend euro had dat loeder uitgegeven! Er knapte iets in meneer De Graaf. Hij beende naar de garage om een mes te zoeken. Maar hij vond een bijl. Ze waren de tuin aan het opknappen. Dat moest zo nodig van zijn vrouw. Geen gewone tuin, nee, er moest een tuinarchitect aan te pas komen. Na veel geruzie was hij overstag gegaan, zij het tegenstribbelend. “Dit is het laatste!” had hij geschreeuwd en was kwaad weggelopen.
Maar nu kwam het gereedschap van de hovenier prachtig van pas.
Mijnheer De Graaf pakte de bijl en liep het huis weer in, naar boven, waar zijn vrouw lag te snurken. Daar plaatste hij de bijl met één welgemikte slag in haar voorhoofd, zoals de slager een karbonade afhakt. Hij was eigenlijk verbaasd hoe makkelijk het ging.
Hij liet haar op bed liggen, met bijl en al. De Graaf jaagde en wist hoe je een hert of wild zwijn moest villen en klein maken Als hij de bijl nu eruit trok, kwam er veel bloed vrij.
Hij liep naar de garage en zette de vriezer op de hoogste stand. In de avond trok hij de bijl uit haar hoofd en begon haar met een mes in kleine stukken te snijden. Op het gewricht snijden, zei zijn vader altijd, dan hoef je niet te zagen.
Hij ontdeed zijn vrouw van haar armen en benen, deed ze in vuilniszakken en gooide ze in de vriezer. Toen de delen goed hard bevroren waren, haalde hij ze eruit en ging naar de tuin. Daar stond de versnipperaar om de takken klein te maken. Snel leegde hij de zakken in de aanvoerbak. Met een ratelend geluid verdwenen de laatste delen van mevrouw De Graaf in de machine.
Goed dat ik het hoofd in tweeën heb gehakt, dacht hij, anders paste het niet tussen de messen. Mijnheer De Graaf bracht de zakken met de kleine brokjes weer naar de vriezer. Daarna maakte hij de versnipperaar met chloor schoon. Morgen maar vroeg opstaan. Dan zou hij de brokjes in kleine zakjes doen, voor de vogels in het park. Je moet ten slotte ook aan de dieren denken.
Het duurde drie maanden. Toen was de vriezer leeg.
Ik moet wat anders voor de vogels verzinnen, dacht mijnheer De Graaf, want ze waren nu gewend om in de ochtend een lekker hapje te krijgen. Hij liep naar de bakker en vroeg of hij het brood kon kopen dat elke dag over was. “Voor mijn vriendjes,” zei hij.
“Ach, waren alle mensen maar zoals u, mijnheer De Graaf,” antwoordde de bakkersvrouw, “dan was de wereld heel wat beter af!”
“Gerard, Gééérard!” Zijn vrouw had zo’n schelle stem, dat het je door de ziel sneed. “Gerard, zet even de container buiten, de vuilnisman komt vandaag.” Mijnheer De Graaf keek door zijn nog half gesloten ogen naar het gezicht van zijn vrouw, op het kussen naast hem.
Hij walgde van haar.
Hij sloeg de deken terug en bleef even op de rand van het bed zitten. Wat een rare, vreemde droom.
Mijnheer De Graaf gleed in zijn slippers en trok zijn ochtendjas aan. Ineens wist hij het! Hij ging de trap af en liep naar de garage. Daar pakte hij de bijl, bleef even tevreden staan en liep toen het huis weer in.
Deze bijl ligt goed in de hand, dacht hij terwijl hij slaapkamer in liep. Zijn vrouw sliep. Mijnheer De Graaf tilde met een sinistere glimlach om z’n lippen de bijl boven z’n hoofd en liet hem met een ferme zwaai neerkomen. Met een zompig geluid verdween de bijl in haar hersenpan.
De ogen van mijnheer De Graaf glinsterden. Sinds lange tijd had hij zich niet meer zo goed en opgelucht gevoeld. “Nu is er werk aan de winkel,” mompelde hij en liep neuriënd de slaapkamer uit, op weg naar de vriezer.