
Bron: shutterstock
Ik heb iets tegen bepaalde gezelschapssporten. Bowling onder andere. Maar bovenaan de lijst met dodelijk saaie groepsactiviteiten staat midgetgolf.
Vind ik golf al blarentrekkend laf, de toevoeging “midget” doet de lilliputter geen eer aan. Ik neem u even mee.
Het tot blokhut veredelde tuinhuis heeft opgebonden rood-wit geblokte gordijntjes. In de vensterbank liggen vliegen op hun rug, met spinnenwebben tussen hun poten. Niet van dit jaar dus. Boven de tafeltjes die bij de ramen staan, hangen rode lampenkapjes met vergeelde franjes. Op tafel liggen papieren placemats met reclame van het etablissement. Het telefoonnummer stamt nog uit de pré-024-tijd.
Langzaam dringt de lucht van pannenkoek zich op. Echt wakker word ik pas wanneer er een stompje potlood en een grauw blocnote in mijn handen gedrukt worden door een moeke met een schort voor. Of ik even een club kan aanwijzen. Ken je die aanblik van een bosje afgebrande lucifers? Zo ziet de bak met midgetgolfclubs eruit. Geen eentje is er recht, het lijkt alsof er een plaatselijke burgeroorlog is uitgevochten met die dingen.
Met een gebogen club en een midgetgolfbal hobbel ik achter het gezelschap aan. We moeten wachten. Een groep voor ons staat net in te hakken op de bal. De moeder van het groepje moet steeds bukken om de kleinste van de baan te trekken. Daarbij zwaait telkens haar handtas van haar heup richting grond. Ze heeft zelf niet meer in de gaten dat ze het ding terugzwaait op de plek en dat dan tien keer achter elkaar. Een welgemikte mep van mijn club zou een eind kunnen maken aan dit tafereel.
We zijn aan de beurt. “Niet op de randen staan”, zegt het bordje naast de platgetrapte aluminium rand rondom het sleutelgatvormige speelveld. Rondom de baan ligt kunstgras. Nat kunstgras. De baan zelf is van beton. Het valt me op hoeveel hapjes er al uit het beton zijn. De bal moet over een heuvel heen. Door een ingemetseld stuk regenpijp, rafelig aan de uiteinden omdat een mede teleurgestelde er waarschijnlijk zijn clubje op kromgeslagen heeft. Midden in de regenpijp zit een blikken klepje aan een asje welke net zo krom is als mijn club. “Skriejoejk” zegt het klepje als iemand van ons groepje de bal er eindelijk doorgemept heeft.
Aan de achterkant het gat waar de bal in moet. Door het bruine water heen, in het kuiltje, ontwaar ik het met een sigarettenpeuk verstopte afwateringsgaatje. Hole in one. De bal dompelt onder in het gore sapje. Nadat iedereen geweest is, gaan we door. Halverwege het parcours slaan verveling en balorigheid toe. We proberen op een soort Ierse Laaf onze clubs recht te meppen, echter verder dan splinters van het polyester standbeeld slaan komen we niet.
Ergens op tweederde van alles is het stompje potlood op. De score had ik echter al niet meer bijgehouden toen een van ons de golfballen tussen de half opgegeten pannenkoeken op de composthoop sloeg. Dat was in het hoekje bij de containers van het vakantiepark. Je weet wel, waar de kok uit het buffetrestaurant altijd staat te roken en met zijn telefoon rommelt.
De bij het arrangement inbegrepen pannenkoeken worden door de dame met de schommelende kont geserveerd. Met één duim in de stroop dumpt ze het bord op de placemat. Ze likt haar duim af en legt het bestek neer. “Het gerookte spek was op, dus de kok heeft er boterhamworst bij gebakken…”
Op weg naar het huisje zeg ik tegen mijn vrouw: “wat staat er morgen op het programma?”. Ze kijkt voor zich uit en mompelt: “discobowlen met gratis pina colada.”