Gelukkig hoef ik niet eens zo hard aan mevrouw te trekken om haar mee te krijgen naar de kop van de boerderij. Koffie? Prima, maar ze heeft me onder vier ogen ook nog het een en ander te vertellen aangaande de voorwaarden waaronder ze bereid is onze trip voort te zetten.
‘En je laat je niet tillen door die zwendelaar.’
Ze heeft één blik op Oenema geworpen. Voor haar over het algemeen genoeg om in de diepste krochten van haar slachtoffer af te kunnen dalen. ‘Er gaat minstens de helft van de prijs af en dat regel jij!’
In de keuken van de familie Oenema ruikt het naar spruiten van lang geleden. Mevrouw Oenema is omvangrijk, nee toe maar, ze is gigantisch en zit aan de keukentafel als een levende mastodont uit oeroude tijden, toen het ijs het Friese land ook in de zomer bedekte.
Haar borsten rusten op het plastic tafelkleed als twee veteranen op een bankje voor een dorpscafé.
‘Koffie…?’
Sprakeloos staar ik naar de wonderen der natuur die zich hier voor mij ontvouwen. En onwillekeurig schieten mijn gedachten naar een reportage die ik laatst zag over een lingeriewinkel waar men bij het handmatig vervaardigen van beha’s voor de grotere maten inmiddels al tot de helft van het alfabet en tot ver in het metrieke stelsel gevorderd was.
Hier sta ik oog in oog met op z’n minst een Dubbel K. Onder tafel wekt een vinnig trapje tegen mijn enkel me uit de droom.
‘Of je koffie wil’.
‘Ja graag’.
Mevrouw Oenema verheft zich en deint naar het verweerde granieten aanrecht. Op de plek waar haar gemoed zojuist nog het tafelkleed beroerde, zie ik twee verschoten plekken, precies daar waar de rode rozen in het motief zich uit een groene stengel wringen.
‘Zo dus u komt uit de stad’.
‘Hmm’, knikken we beiden in de maat.
‘En u wou dér eens even uit’.
Ook deze opmerking is recht op z’n kop.
Uit een kriebelend schuldgevoel over mijn gênante vertoning van daarnet begin ik aan het verhaal over de voorgenomen wereldreis en de oefensessie die daar vanaf vandaag aan vooraf zou moeten gaan.
Maar met enkele non-verbale signalen die alleen voor de goede verstaander zichtbaar zijn – en dat ben ik inmiddels – maakt mijn echtgenote me duidelijk dat ik weer eens veel te hard van stapel loop.
Beetje afstand graag, de benodigde onderhandelingsruimte van straks mag niet nu al in teveel hartelijkheid ten onder gaan.
Buiten hoor ik een startmotor gieren. En weer afslaan.
‘Zo, dat klinkt gezond’, grap ik.
Mevouw Oenema lijkt het niet te horen. Ze kijkt me aan met de lege blik van een vrouw die gewend is te zwijgen als de mannen spreken.
Hiermee is de resterende gespreksstof uitgeput en omdat ook mevrouw Pasquali, tegen haar gewoonte in, zonder een kik te geven nauwgezet de weilanden achter het keukenraam bestudeert, luisteren we gedrieën naar het tikken van de koekoeksklok boven het fornuis.
Een hartgrondige vloek dringt van buiten door. Oenema heeft het gevecht met de aandrijving van de Globetrotter 401 blijkbaar nog niet gewonnen.
Voor mijn vrouw is het nu zo’n beetje genoeg geweest. ‘Zo’, zegt ze kordaat en maakt aanstalten om op te staan. ‘Ik denk dat we het hier maar bij moeten laten’.
Nu komt er ineens leven in de vleesberg. Een koket lachje verschijnt op haar gezicht. We moeten nog een kopje koffie nemen en ‘Menno’, wiens handigheid spreekwoordelijk schijnt te zijn, heel even zijn gang laten gaan.
Ze weet zeker dat het binnen een kwartiertje gepiept zal zijn.