1969. Mijn geboortejaar. In de Achterhoek zag ik het levenslicht en ik heb een heerlijke jeugd gehad. Daar hoorde “stevige kost” bij. We aten weliswaar internationaal, omdat mams uit de Balkan kwam, maar Hollandse pot stond dagelijks op het menu. Opeens was er echter iets nieuws: macaroni en nasi!
Macaroni jaren 70 stijl
Wie in die tijd in de Achterhoek zelf Italiaans wilde koken, moest het doen met wat de locale Supermarkt had. Macaroni met saus uit een zakje, van Knorr. Met macaronivlees van Supermarkt Brinkerink. Macaronivlees? Ja. Bij de afdeling verse vleeswaren werd niks weg gegooid. Als een dikke worst ham of cervelaat zover opgesneden was, dat alleen het kontje nog overbleef, dan werd dit halfronde deel keurig in blokjes gesneden en bewaard in een vergaarbak in de koelvitrine. Macaronivlees was dus afsnijdsel. Of opsnijdsel eigenlijk. Zo kon het zijn dat de ene keer de macaroni meer naar boterhamworst smaakte, de andere keer naar snijworst.
Nasi jaren 70 stijl
De afhaalchinees was toen nog niet goedkoop en de broeder snapte ook niet dat boeren meer waarde hechten aan een bult op de bak dan de kwaliteit van het gebodene. “Hebbie die ‘haktball’n zeen biej de Sjenees? Die bunt zo onmundig klien da’j host zol zeg’n dat den kerl in geldnood zit…”. Wie nasi wilde eten, maakte dat zelf. Met Nasivlees van Supermarkt Brinkerink. Uit dezelfde bak als waar het Macaronivlees uit kwam. Nasi maakte je met een zakje van Konimex. Als kind hadden we er de schurft aan, want de inhoud moest eerst “opwellen” in lauw water. De gevriesdroogde snippers prei zogen zich vol met vocht en zwollen op als kleine waterlijkjes. Bitter. Dat omschrijft de smaak het best.
We’ve come a long way baby
Er is veel veranderd sindsdien. Onze reislust werd betaalbaar en nam alleen maar toe. Er kwamen meer restaurants. De food designers van Unilever en Kraft draaiden overuren en schotelden ons allerhande wereldgerechten voor. Het leven werd goed en Supermarkt Brinkerink kon het Macaronivlees cq. Nasivlees via de achterdeur slijten aan de lokale hondenkennel. Heden ten dage weten we prima wat er te koop is in de wereld. We roerbakken ons een Aziatische dwarse breuk in eigen keuken, we staan van vakantie meegebrachte Parmezaanse kaas te raspen over de verse spaghetti, we nemen in de fietstas bij de Appie een bosje verse basilicum mee.. Mozzarella is ineens lekkere kaas. Noem maar op en we hebben het inmiddels omarmd.
En dat is goed. Behalve één ding. Vies. Goor. Groen. Vet. Onwenselijk en vooral in zwang bij hipsters, zo lijkt het wel.
Pesto
Het heet niet voor niks zo. Een zakenlunch in een typisch overgewaardeerd Amsterdams hipstertentje. De Ikea vloerkleedjes van weleer, met van die gekleurde panties grof door elkaar geweven, liggen op tafel. Een normale koffie valt er niet te bestellen. Behoedzaam slurp ik aan de rand van het kommetje lauwe drab uit Tibet. “Mag ik je iets aanraden?”, zegt mijn gesprekspartner, die zich duidelijk thuis voelt. “Ja, maar dan moet jij de volgende keer sokken aandoen in je mannen Uggs!”, grap ik terug. “Neem de BLT jongen. Dat vind jij lekker.” Ik kijk hem glazig aan. “BLT?”. Hij lacht: “Ja, Bacon Lettuce Tomato!”. Mijn mondhoeken krullen omhoog. Bacon. The magic word. Het is goed. We roepen de ober. “Twee van die Bee El Tee’s graag!”, zeg ik enthousiast. “Speltbrood, Oervloer of Köttenpit?”, krijg ik terug. “Wat is kuttenpit?”, vraag ik schaapachtig. “Dat is een glutenvrij brood uit een dorp uit Lapland, mijnheer.”. Whatever. Als er maar bacon op zit. “Doet u die maar!”. De ober trekt een afgekloven Ikea potloodje tevoorschijn en noteert onze bestelling.
Een uur later (en drie kommetjes zonnebloempitten met zeezout uit Nieuw Guinea verder) komt de ober aan met twee planken. Op die planken een toren van ingrediënten, bij elkaar gehouden door een houten prikker, die wel iets wegheeft van een roeispaantje. “Smakelijk heren.”. Mijn gesprekspartner is behoedzaam aan het prikken met zijn vork en ondertussen om de roeispaan heen aan het snijden. “Gedoe allemaal..”, hoor ik mezelf denken. Met één hand plet ik de stapel etenswaar, met de andere ruk ik het hout eruit. Mijn twee knuisten omvatten even later Köttenpit en ik knijp de boel bijna fijn, om alle spul tussen de Laplandse lappen te houden. Een flinke hap.. knapperige bacon.. en dan…
“Godsamme!”, roep ik, terwijl ik de gekauwde bal uit mijn mond op de plank laat vallen. Een met speeksel doordrenkte, doorgekauwde broodbal. Groen. Als een uilenbal. “Jezus man wat goor!”, exclameert mijn overbuurman. “Waarom doe je dat?”. Vol verontwaardiging zeg ik: “Er zit Parodontax in.” Ik trek de boterhammen van elkaar en ontwaar op beide plakken een vieze, vette, spikkelige en groene laag. Even ruiken. Voelen. Likken. Mijn gezicht trekt weg in een grimas. “Wat is dat joh?”, vraag ik. “Dat is hun huisgemaakte Pesto! Dat is DE specialiteit van het hele broodje man…”. Mijn zakenpartner is not amused. Ik ook niet.
Met de servet van gerecycled gevangenisondergoed (het stond er op) poets ik de groene smurrie van de voortreffelijke bacon af. Die is gered. Verder red ik nog een plakje tomaat en een blaadje sla. Met een behoorlijk hongergevoel neem ik een half uur later afscheid en loop naar de parkeergarage. Bij Blokker staat een beeldscherm een nieuwe pannenset van Jamie Oliver te promoten. Je krijgt er een potje geraspte Parmesan bij en een potje Pesto. “Krijg toch de pesto”, mompel ik. Een straat verder pak ik bij New York Pizza een slice met pepperoni. Smullend naar de parkeergarage lopend denk ik: “De Amerikanen verbeteren niet vaak iets, maar hiermee hebben ze die prutsers in De Laars wel even een lesje geleerd.”
Eet smakelijk.
Barbaar.
Tja, je kunt ook overdrijven…
De zakjes hebben we niet lang in de keuken gehad Bro. Ik kan me de zakjes voor de macaroni niet eens herinneren. Sterker nog, een klasgenootje dat een keer meeat, lustte het niet omdat het niet uit een pakje kwam. Voor de nasi was ma gelukkig snel overgestapt op echte boemboe, wel uit een zakje of een bakje idd.
Inderdaad, pesto is niet te vreten. En mozarella smaakt helemaal nergens naar.