Met een laatste geruis van zijn machtige bladeren zijgt de enorme rode kool, de trots van mijn tuintje, gespreksonderwerp met vele voorbijgangers (“goh meneer die doet het goed hè”) ter aarde.
Geveld door de koolvlieg die haar eieren tegen de stam legt (het zijn altijd weer de vrouwtjes die verwoesting zaaien, maar dit terzijde) waarna de larven zich smakelijk door de stengel vreten. Binnenin begon zich juist de kogelronde bol te vormen die over een maand vermengd met zachte appeltjes onze hachee zou begeleiden.
Ik geef het op. Murw, lam geslagen door de niet aflatende aanvallen van naakt -en huisjesslakken, wortel- en preivlieg, slasnuiter, uienmot, bonenluis en aardappelwants. Het schattige koolwitje dat her en der in mijn tuintje neerstreek blijkt overnight genoeg nakomelingen te hebben verwekt om mijn uit héle kleine zaadjes opgekweekte spruitkoolplanten naar de gallemiezen te helpen.
Letterlijk honderden groene rupsjes knagen zich welgemoed door het malse blad en laten een slagveld vol gaten achter, bij voorkeur in de nieuwe jonge scheuten. Geef ze eens ongelijk als bij de Febo alle luikjes open staan.
De woorden ‘ontmoedigend’ en ‘teleurstellend’ zijn een zwakke weergave van mijn werkelijkheid. Een dag te laat en de andijvie is doorgeschoten, even niet opgelet na een weekje regen en de vroege aardappelen vallen in kwalijk riekend snot uiteen. Het enige dat welig tiert is het kleefkruid en de beide netels; dove- en brand, waarvan de laatste elke week een nieuwe generatie op mijn bedjes loslaat.
Elk biologisch tegenoffensief, van biervallen tot koolkragen is gesmoord in de nietsontziende vasthoudendheid van mijn veelkoppige vijand. En wat wel lukte, krijg je juist in deze tijd van het jaar bijna gratis mee.
Natuurlijk had ik grove middelen in moeten zetten, stoepenzout, spuitbussen met vliegverdelger, luizenspray, slakkenkorrels,vlindervallen. Hoe meer doodskoppen en waarschuwingen hoe beter: ‘Pas op voor oraal gebruik, bij contact met de ogen een arts waarschuwen, niet inademen, bij doorslikken maag leegpompen.’
Maar als bio keuterboer moest ik zo nodig bewijzen dat het milieu aan mij een goede had.
En nu is het óp. Toe maar jongens ga je gang, jullie zijn de natuur ik ben een nietige machteloze buitenstaander.
Ik ben er klaar mee, ik geef me over.
Ik maak de laatste foto’s, pluk hier en daar nog een mini-uitje en een half aangevreten aardbei en trek de tuin achter me dicht.
Maar…’ mind you, I’ll be back..!’