We weten allemaal hoe labiel vrouwen zijn tijdens de zwangerschap. Allemaal het gevolg van hormonale veranderingen, bedoeld om de aanstaande moeder voor te bereiden op het ouderschap.
De een verorbert elke dag 7 potjes zure bommen, 12 zoute haringen en anderhalve liter ijs. De ander valt ten prooi aan stemmingswisselingen en kukelt vanaf de roze wolk pardoes in een prenatale depressie.
Opeens liggen alle emoties aan de oppervlakte. Helemaal niet erg, want de man is er ook nog. Een baken van stabiliteit. Zo heeft de natuur het gewild: zij huilt en hij troost.
Maar onderzoekers van Universiteit Leiden zien dat anders. Volgens hen schieten vaders schromelijk tekort: “Gemiddeld blijken ze met jonge kinderen wat onhandiger dan moeders; ze lijken minder goed aan te voelen waar hun kind aan toe is.”
Is dat laatste echt zo? Is het ooit wel eens onderzocht? Vast niet, want de onderzoekers gebruiken niet voor niets het werkwoord ‘lijken’.
Maar dat mag de pret niet drukken. Aanstaande vaders zijn sukkels als het op kinderen aankomt. Daarom gaat Universiteit Leiden, met een EU-subsidie van 2,5 miljoen euro in the pocket, onderzoeken hoe mannen meer “sensitief vaderschap” kan worden bijgebracht. Ik citeer:
“Kunnen we vaders sensitiever maken voor hun baby door gedragsgerichte interventie of door het toedienen van hormonen?”
Daar gaat het dus heen. De wettelijke verplichting voor elke aanstaande vader om eerst in gedragstherapie te gaan en daarna, voorafgaand aan de geboorte, bij de huisarts de broek te laten zakken voor een spuit met het knuffelhormoon oxytocine, dat een centrale rol speelt bij moederbinding en het verrichten van zorgtaken.
Maak van de vader maar een moeder. Samen zwanger zijn, het begint verdomde eng te worden.