Bier, ik lust er wel pap van. Hoewel pap het smerigste is wat je door je strot kan werken. Vroeger geregeld gehad; havermoutpap, rijstepap en het aller goorste dat bestaat: karnemelkse pap. Om over je nek te gaan. Nooit gedaan, wel een keertje toen ik bij een vriendje krentjebrij at. Watergruwel dus. Gruwelijk. Om de moeder van dat vriendje niet teleur te stellen en omdat me van huis uit geleerd was mijn bord leeg te eten, had ik mijn maag vol geplonsd met dat wat mijn ingewanden niet konden verdragen.
Daar lag ik die avond, in het logeerbed dat voor mij vreemd was. Wat er vervolgens plaatsvond, kan ik maar beter niet verder uitleggen, misschien zit je net te eten. Ik trof het: de moeder van mijn vriendje vond het niet erg en heeft al het beddengoed verwijderd en de boel weer opgemaakt.
Bier dus, dat verdraagt mijn maag gelukkig wel. En al op vroege leeftijd van mijn opa leren drinken. Opa mocht mij wel, geloof ik. Die dag steeg ik nog verder in zijn achting. Opa kon drinken als een dragonder en stak altijd zijn sigaar aan met zijn sigaret en omgekeerd. Als je ’s morgens vroeg de huiskamer van opa en oma binnenkwam. kon je maar beter een zaag meenemen om de rook van de vorige avond te doorklieven.
Maar goed, ik was veertien. “Pilsje jongen?”, vroeg hij. Mooi dat mijn vader en moeder niet aanwezig waren, dus knikte ik instemmend. Hij verdween uit de kamer en kwam even terug met glazen en twee halve liters van een Twents merk. Wat ik toen ervoer, was wat ik tot op heden nog altijd meemaak: het eerste glas is een kwestie van bodempje leggen. Net als een shaggie, de eerste is de lekkerste.
Omdat het mijn eerste biertje ooit was, voelde mijn hoofd licht. Heerlijk dat zweven, wat een hemelse ervaring. “Nog één jongen?”, vroeg opa. En zo eindigde de proeverij met een hele liter goudgeel vocht, op een leeftijd waar ik trots op ben. Achteraf gezien vanwege het verzet tegen de betutteling, want daar was opa niet van. Sodemieter op zeg, wie bepaalt wat ik wel of niet mag? Ja dat heb ik ook van hem geleerd, of is het simpelweg geërfd?
Grenzen stellen, dat doe je immers wel aan jezelf, dat hoeft niemand voor je te bepalen. Want zeker, later heb ik wel een aantal keren zoveel godendrank naar binnen geklokt, dat het er ook weer uit kwam. Juist die ervaring maakt dat ik nu weet wanneer te stoppen.
Als je voor de klas staat, zoals ik drie jaar geleden nog deed, ontwikkel je vanzelf een ritme. Je bepaalt als meester de sfeer in de klas, dus je moet topfit zijn. Door de week alcohol gaat dus niet. Pas op vrijdag gaat daartoe de koelkast weer open. De volgende dag ook, maar daarna is het alweer afgelopen, want maandag staat het kroost weer verwachtingsvol voor de deuren van de school.
Gelukkig hoeft dat strakke leefritme nu niet meer. Toch laat ik mijn favoriete drank net zo gemakkelijk staan, als dat ik het tot mij neem. Het is het uitblijven van het verbod dat mij deze discipline heeft bij gebracht. Wat niet mag, veroorzaakt namelijk de onbeheersbare drang om regeltjes te overtreden.
Tegenwoordig moeten jonge mensen hun ID laten zien als ze een pilsje bestellen. Dit om het comazuipen tegen te gaan. Een wassen neus uiteraard, want op een stapavond hebben velen van hen zich thuis al aardig ingedronken. Op het platte land wemelt het van de keten, waar niet zo zeer het landbouwgereedschap staat opgesteld, maar de kratten Heineken, Grolsch, Hertog Jan of anderszins.
Kortom, de zo stoer geformuleerde regelgeving kan maar heel ten dele worden gehandhaafd. En eigenlijk is dat ook wel prettig in dit regelneukerige land. Tegen opa, moge hij in den hemelen drinken in rust, zeg ik: proost! Jij eentje, ik eentje, oké?