Rekenen kan ik amper. Als ik bijvoorbeeld ergens €2,65 moet afrekenen en ik betaal met twee munten van twee euro raak ik de weg kwijt als ik het wisselgeld ontvang.
Waar ik geen rekenknobbel heb, heb ik die wel voor talen. Ik pik makkelijk vreemde talen op, onthoud moeiteloos buitenlandse woordjes en schaaf voor zover mogelijk aan de uitspraak om het nog echter te doen lijken. Niet dat ik vloeiend Spaans spreek, maar ik kan je zinnen vol ‘os’ en cojones serveren die je doen twijfelen of ze echt zijn of niet.
Sinds kort spreek ik er nog een taal bij: Peuter. Of dreumes, zo je wil. En dat betekent niet dat je wijverig je stem een octaaf hoger doet en alles wat je zegt instant verkleinwoord. Dat doen vrouwen automatisch, maar die krijgen dan ook steevast een vragende blik van de dreumes in kwestie. Nee, Peuter is taal met een selectief rijtje woorden met een basale twist die je onder de knie moet krijgen.
Het vocabulaire van mijn zoontje – hij wordt volgende maand twee jaar jong – is de woordenschat waar ik het mee doe. Hij is dan ook mijn leraar in deze en bron van deze toegespitste linguïstiek. Hij spreekt met woordjes die fatsoenlijk kloppen zoals ‘ook’, ‘die’ en ‘huis’. Maar hij praat ook met een zwik woorden die je moet snappen wil je ze kunnen begrijpen. Doe je dat niet, dan is het compleet koeterwaals.
Mijn vader belde laatst tijdens een oppasdag op. Ze zaten net aan de middagboterhammen. “Wat bedoeld hij met ‘boe’ voor op zijn brood? Hij zegt de hele tijd ‘boe’, maar wat is het?” “Oh gewoon, boter,” zei ik.
En zo is er een hele rits woorden die je moet weten om toch een beetje te kunnen communiceren. Er zijn naar schatting enkele duizenden varianten op deze taal. Ze worden vaak maar door een handjevol mensen gesproken. Het is taal die niet alleen qua hoeveelheid woorden, maar ook qua tijdspanne beperkt is. Uitsterven zal hij echter nooit: zolang als er peutertjes bestaan, wordt er in Peuter gepraat.
Tijdelijke woordenlijst ter indicatie:
Ka’king: cracker.
Bjaaw: blauw.
Bo: boot. Boe: boter.
Boef: bus.
Woof: rood.
sKaas: Sinterklaas.
Naan: banaan.
Nijna: Nijntje.
Taaking: takelwagen.
Mjam-mjam: drinken.
Eejtao: auto.
Vawa: vrachtwagen.
Bang: bank.
Gaazje: garage.
Naan: maan.
Attaah: glijbaan.
Baw: bal.
Taa: gitaar.
Hoof: hoog.
Tein: trein.
Jees: racewagen.
Sies: fiets.
Takkoh: tractor.