Over een dikke drie weken begint de winter officieel. Als ik aan de winter denk, dan denk ik aan snowboarden. Daar word ik gretig van, en onrustig. Dus probeer ik er liever niet aan te denken. Lastig, maar doenlijk.
Als ik aan de winter denk, denk ik ook aan winterkost. Aan port bij het haardvuur. Oude kaas met vijgen. Boerenkool met spekjes, rookworst en een gehaktbal. Niet of, of, of maar alledrie tegelijk. En ik denk aan chocolade. Véél chocolade. Ik denk aan busladingen smakelijk bruin goud in alle varianten die er maar zijn.
Ik heb er het grootste deel van het jaar geen moment last van. Zodra het winter wordt en de beren slapen ontwaakt de naar chocolade hunkerende vrouw in me. Dat is een tamelijk vraatzuchtig wijf, kan ik je zeggen. Met een spreekwoordelijke vijf voor twaalf op de klok weet ik: mijn chocolade verslaving is nakende en onvermijdelijk.
Er komen momenten vol genot, ogenblikken waar ik smekkend mijn vingers bij aflik. Ongezond maar onweerstaanbaar. Het hele Milka segment gaat er doorheen. Alle varianten van Tony met vrolijke kleurenwikkels bunker ik weg. Zwarte doosjes chocoblokken met rare smaakvarianten die je normaliter bij oma’s naast de koffie krijgt. Dingen uit Duitsland van de budgetsuper. Ik vreet het allemaal. Hard, rap en onverschrokken.
Er komen ook momenten van schuldgevoel. Zoveel chocolade kan toch niet goed zijn voor een mens? Een reep per dag is geen uitzondering. Wit. Melk. Puur met butterscotch. Chocolade met een vulling van koek. Chocolade met vriendelijke nootjes. Of met smarties er doorheen. Of met koek en een of andere wulpse crèmelaag er tussen. Ze zullen allemaal de revue passeren.
Ik tel de dagen af. De vraag is wat ik ondertussen met mijn voorraad speculaas moet.