We zitten met z’n drietjes iets weg te kanen wat voor een ovenschotel door moet gaan. Een door mij geknutselde smurrie met (bordeaux)rode kool.
De commune-heren zijn allemaal de hort op (werk, kroeg, sport) en ons familieleven en de avondetensessies zijn dus – in ieder geval qua aantal deelnemers – regelmatig weer terug op het niveau van ‘kort na de scheiding’.
“Mama maakt dit spul ook wel eens. Heb je dat recept destijds van haar afgekeken?”
Nick kijkt me met een schuin oog aan. Zo’n oog waarvan ik weet dat het zegt: “Eigenlijk is het niet te vreten, maar ach, je hebt je best gedaan dus ik zeg maar even niks.”
Oh, de diplomatie der kinderen.
“Nee, heb ik niet. Ik had toevallig nog een oud pak diepvriesrodekool, een zakje puree en een paar ons gehakt die nodig op moest. En om die drie dingen enigszins eetbaar te maken, heb ik er maar een ovenschotel van gefabriceerd.”
Het zwijgen is uiterst veelzeggend.
“Papa? Moet jij wel eens huilen?” vraagt Simone.
Ik stop even met herkauwen. Waar komt dít nu weer vandaan?
“Is mijn eetcreatie zó slecht?” vraag ik voorzichtig.
Simone grinnikt. “Nee hoor, je pureegehaktblubberstamp is best oké. Ik vroeg me gewoon ineens af of jij na de scheiding ooit wel eens om mama hebt gehuild. Omdat je nu alleen met ons bent en jij nu moet koken en omdat je alles altijd in je eentje moet doen. Of omdat je vroeger soms mist. Daarom.”
Daar moet ik even over nadenken. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit om ons uit elkaar gaan gehuild heb. Ik ben wel heel kwaad en gekwetst geweest, maar daar ga ik niet meteen van huilen. En echt gemist heb ik haar, gek genoeg, ook nooit. Een bewijs temeer dat het beter is zo. De seksfrequentie zou wat hoger kunnen zijn, maar ik kan ermee leven. Een nieuwe partner hoef ik voorlopig in ieder geval niet. En ik ben erg goed in de zelfbediening, maar daar ga ik natuurlijk niet over uitweiden. Zeker niet tijdens het eten.
Dus ik antwoord: “Nee, eigenlijk niet… En dat is best raar, nu je het zo vraagt. Jij wel dan? Hebben jullie erg veel moeten huilen nadat mama en ik apart gingen wonen? Ik heb jullie ook nooit echt zien huilen om de scheiding.”
Ik vraag me meteen af of dit nu wel zo’n handige wedervraag is. Durf dit maar eens te vragen aan je kinderen…
De (on)smakelijkheid van de ovenschotel is inmiddels in de vergetelheid geraakt.
“Ik niet,” zegt Nick. “Ik was al lang blij dat jullie gewoon niks meer tegen elkaar zeiden. Dat was tig keer beter dan al dat geruzie en geschreeuw.”
“Ik ook niet,” murmelt Simone. Dat verbaast me. Ik dacht altijd dat mijn meiske nogal emotioneel ingesteld was voor wat betreft het ‘voorgoed voorbije’ vertrouwde familieleven.
“Echt niet? Helemaal niet?” Ik kan het nauwelijks geloven. Zelfs ik heb wel eens gemengde gevoelens over ‘vroeger’ en hoe anders alles nu is. En vooral over alles wat nu níét meer is. Met zijn vieren eetbaar avondeten naar binnen werken, bijvoorbeeld.
“Nee. Niet. Nadat mama wegging, was het klote. Toen moest ik wel heel hard huilen. Maar daarna is alles alleen maar beter geworden. Jij bent vrolijker, lolliger, aardiger, en je praat nu ook veel uitgebreider met ons over van alles. Dat deed je vroeger niet, want je was altijd weg en aan het werk. Nu ben je veel meer thuis bij ons. En mama is óók blijer en rustiger dan vroeger. Toen was ze echt een stresskip en altijd driftig. Maar nu heeft ze Manuel. En die vind ik óók hartstikke aardig. Manuel is héél gespierd, je kunt niet eens een deuk in zijn bovenarmen prikken. En hij heeft een hoop geld voor toffe uitstapjes en vakantie. En Manuel weet ook een heleboel over het heelal, wist je dat? Oh, en hij heeft een nieuwe auto! Die is gááf, joh!”
Ik wil bijna brullen dat ik nu wel weer genoeg gehoord heb. Manuel dit en Manuel dat. Maar ik hou me in, want eigenlijk ben ik ontzettend opgelucht dat Nick en Simone met de nieuwe vriend van ex op kunnen schieten en hij klaarblijkelijk ook goed voor hen is. Ik hoop maar heel hard dat dat zo blijft.
“Ik ben gewoon blij dat jullie elkaars ogen niet meer uitkrabben,” bromt Nick. “Ik was die eeuwige spanning, dat gebekvecht en gejammer méér dan zat.”
Dat klinkt als een getergde ouder die bijna euforisch is over het feit dat zijn koters ein-de-lijk de puberteit voorbij gegroeid zijn.
“Ja! Dat!” stemt Simone in. “Jullie waren hartstikke ongelukkig met elkaar. Waarom zou je dan nog samen in één huis blijven wonen? Iedereen is nu weer happy. En zoals het ‘vroeger’ vóór het rottige vroeger wordt het toch nooit meer, dus erom huilen helpt geen bal.”
Soms vraag ik me werkelijk af, wie hier de meest volwassen mensen in huis zijn.
Wij sneue commune-mannen zijn het in ieder geval niet.