Ding-dong! Aan de deur staat een meneer met het gezicht van een droevige hond. Zodra ik opendoe verexcuseert hij zich direct voor het aanbellen op dit vroege tijdstip. Ik kijk op mijn horloge. Het is tegen half twaalf, dus wat dat vroege tijdstip betreft valt het wel mee. Slechte openingszin, denk ik.
De man legitimeert zichzelf middels een nietszeggend geplastificeerd documentje. In zijn andere hand houdt hij een flinke stapel nogal lelijke kerstkaarten vast. Wat hij vervolgens zegt versta ik maar half, maar zijn doel is ongetwijfeld om die kerstkaarten te verkopen. De opbrengst gaat naar een of ander nobel gedoe waar ik geen affiniteit mee heb.
Ik haak af, want ik stuur geen kerstkaarten. En al helemaal niet als ze vaal goudkleurig zijn, lelijke krulletters hebben en een illustratie van een of ander christelijk tafereel tonen. Of ik anders gewoon een bijdrage kan doen? Beleefd bedank ik en de man loopt weg. In tegenstelling tot mijn vriendin kan ik me daar totaal niet schuldig over voelen. Ik ben een man en laat me niet leiden door emoties of andere kerstsentimenten. Daarbij is het de laatste tijd nogal vaak raak wat betreft aanbellers op de stoep.
Wellicht komt het door de naderende kerst dat we iets vaker dan normaal nadenken over barmhartigheid. Goede doelen voelen dat aan en sturen daarom wekelijks een of andere goochem met een weeïge glimlach mijn kant op, die aanbelt om mij vervolgens een goedendag te wensen. Stiekem wens ik dat ik op zulke momenten een ouderwetse goedendag achter de deur heb staan, maar in plaats van naar een middeleeuws slagwapen te grijpen zeg ik vriendelijk goedendag terug. Op hetzelfde moment zoek ik naar een manier om zo snel mogelijk de ongevraagde interactie met mijn anonieme bezoeker te beëindigen.
‘Hallo meneer, wij zijn hier voor de kinderen van… ‘
‘Oh maar ik háát kinderen,’ zeg ik dan vlug. Vanuit de woonkamer zwaait mijn zoontje naar me. Die ene seconde van verbouwereerdheid bij de persoon aan de deur grijp ik direct bij de lurven om afscheid te nemen van de aanbeller, deze succes te wensen en de deur dicht te doen.
Er wordt niet vaak meer ouderwets gecollecteerd. Zo’n buurtoma met een rammelende plastic bus, dat had nog wel iets. Tegenwoordig komt er een iPad aan te pas met een vage dia-show of moet je een of ander formulier invullen. Mensen met collectebussen zijn op zich prima. Er zwerft altijd wel een euro in je kontzak om te doneren. Niks mis met goede doelen, al slaat het de laatste tijd in mijn buurt nogal door. Zo heb ik het ene moment een of andere bleekneus die namens een nieuwe energieleverancier aanbelt en even later een pensionado voor een klassiek goed doel op de stoep.
De laatste weken kwamen achtereenvolgens langs: de Hartstichting, iets van een anorexiahuis (die heb ik een boterham aangeboden maar dat was dan ook weer niet de bedoeling), opvang voor overbodig geraakte hulphonden, een duo van een of ander geloof, collectes voor diverse ziektes waar ik nog nooit van had gehoord, het MS fonds, Diabetesfonds, Fonds verstandelijke gehandicapten (gevolgd door de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind) en Natuurmonumenten.
Ik kan makkelijk nee zeggen. Om het eenvoudige principe dat ik niet happig ben op ongevraagde confrontaties van welk kaliber dan ook. Ooit zei ik ja tegen iemand van een boekenclub en eindigde ik met een stapel oud papier in hardcover waar niemand ooit een letter van heeft gelezen. Lesson learned.
Sinds gisteren kleeft er een ontzettende NEIN! sticker naast mijn bel. Die zou alle collectanten, geloofsverspreiders en aanverwanten moeten weren. Maar echt goed voelt dát ook weer niet…
Geweldig stuk. Zo gaat het bij ons thuis ook. Vriendinlief kan geen nee zeggen, dus wordt ik steevast naar de deur gestuurd. Met een vriendelijke ‘nee en succes’ gaat de deur weer dicht.
Het zijn inderdaad soms net plagen, weken hoor je niks en ineens meerdere keren in een week.
Aan de andere kant kan ik dan weer geen nee zeggen als iemand flyers uitdeelt in de winkelstraat. Gelukkig neemt vriendin deze voor haar rekening door nee te zeggen en flink door te stappen!