
Bron: Wikimedia
De dief die mijn fiets had gestolen was ontmaskerd, zoals verteld in deze blog. Maar ik kon niet naar de politie. En ik durfde geen aangifte te doen. De man was immers een bekende crimineel en hij stond bekend om zijn agressieve excessen. Daarbij was hij de hele dag knetterstoned en onberekenbaar. En hij had een mes.
Maar hij was mij óók dankbaar. Want ik had hem beloofd niets te zeggen tegen wie dan ook, en ik had mijn woord gehouden.
En voor wat hoort wat.
Hij klopte aan mijn deur. Ik deed open en ik was direct op mijn hoede.
“Jij wordt gepest in de wijk,” zei hij.
(Dat klopte. Als ik door de wijk fietste werd ik uitgescholden, achterna gezeten en werd ik bedreigd. Ik werd uitgemaakt voor vuile homo en ik moest hun straat niet bevuilen met mijn ziekelijk gedrag. Nu snap ik niet wat er mis is met homoseksualiteit, of waar homoseksualiteit afwijkt van heteroseksualiteit. Immers, liefde + liefde = mooi.
Ook weet ik nog steeds niet waarom zij dachten dat ik van de herenliefde was, maar het was mij duidelijk dat ik in deze volksbuurt van Helmond niet geaccepteerd werd.
Het boeide mij echter weinig. Ik werd al langer gepest.)
“Eh, nou, nee hoor. Ja, er zijn wel wat mensen die mij uitschelden zodra ze mij zien, maar vind ik niet zo problematisch hoor” bibberde ik daarom.
“Wij gaan kauwgom halen.”
“Ik kom net terug van de supermarkt joh. Ik hoef geen kauwgom,” stotterde ik.
“Gaat het niet om. Het gaat erom dat ze jou met mij zien. Je hoeft niets te doen. Alleen maar babbelen met mij.”
En ik zag aan zijn grote gele ogen dat ik mee moest.
De wandeling van de flat naar de supermarkt duurde ongeveer tien minuten. En in die minuten zag ik heel wat gordijntjes dicht gaan, zag ik de voetballers op het plein stil staan en staren. Ik zag de mannen met de grootste bek naar binnen snellen. Telefoontjes werden gepleegd terwijl die grote, brede donkere kerel met zijn gouden tanden vertelde over zijn familie, over zijn vrienden en over zijn kinderen waar hij geen contact meer mee had.
Bij de supermarkt kocht ik kauwgom. Hubba Bubba. Hele vieze.
Daarna liepen we de route terug naar de flat.
En weer kletste hij. Dit keer over zijn uitkering. En dat hij met dat geld onmogelijk kon rondkomen. Want het leven is duur. Dus zorgde hij ervoor dat hij wat bij verdiende. Je moet voor jezelf zorgen, niemand anders doet het voor je.
En weer leek het alsof de straten leeg waren. Doodse stilte, in combinatie met hele grote ogen van vervaarlijk uitziende mannen.
Thuis gaf hij mij een boks. Hij zei dat hij over mij nagedacht had, de afgelopen week. Hij vertelde mij dat hij geen contact meer ging zoeken. “Jij bent te eerlijk om voor jezelf te zorgen.”
Ik heb de man daarna nooit meer gezien.
Iets met blauwe zwaailichten, veel gevloek in de hal en een agent wiens kaak gebroken werd zorgde ervoor dat hij een nieuwe woning toegewezen kreeg. In een flat, met tralies voor de ramen.
Maar ik heb de jaren erna prima in mijn flat gewoond.
Hoewel ik nog steeds niet met rust werd gelaten. Nog steeds riepen ze mij na als ik door de wijk liep.
“Eej kulleke. Komde gij een pilske vatten jónge!”
“Hoe goed bende gai meej Evran? Dé’s unne goeie. Zeggum dé mar.”
Mooi.
Ik was vrij.
Ik was een jaar of acht en stak op gegeven moment een hamertje in mijn jaszak. Toen ik mijn kwelgeest op straat tegenkwam, heb ik hem met dat hamertje hard op zijn bolletje geslagen. Nooit van mijn leven ben ik hem nog tegengekomen, niet op school, niet in de buurt. Vraag me nog weleens af (bijvoorbeeld bij dit artikel) of ik misschien toen toch niet té hard geslagen heb.