Een van de dingen die je als vader met je koter kunt doen is peuterzwemmen. Daarbij wordt een zwik minimensjes al zingend bekend gemaakt met de eigenschappen van een bak water. Mocht de waterspiegel extreem stijgen of de dijken doorbreken dan zijn ze in elk geval en beetje voorbereid. Survival of the littlest, zogezegd.
Het zwembad is gevuld met blonde knulletjes – eentje dik genoeg om eigenhandig te blijven drijven – en meisjes, waarvan sommige gehuld in de kleinste bikinietjes ter wereld. Waarom zoiets bij zo’n huppeltje wordt aangetrokken is me een raadsel. Duidelijk is dat je er wat preutsheid betreft niet vroeg genoeg bij kan zijn.
Naast iedere peuter ligt er ter begeleiding een papa, mama of oma in het water. Stuk voor stuk vinden ze hun eigen kindje het meest bijzonder en hopen ze dat hun spruit de oefeningen het beste doet. Die bestaan vooral uit spetteren, kinderliedjes zingen en met een drijvend plankje dobberen. Ook is er een lange drijvende mat om over heen te stuntelen.
Mijn vriendin ligt met mijn zoontje in het water. Ik ben vandaag een toeschouwer. Vanaf de kant ziet het er een beetje knullig en onbeholpen uit. De peuters luisteren maar half, doen amper wat er gevraagd wordt en trekken vooral hun eigen plan. De ouders sturen zo goed als mogelijk bij maar hun blikken verraden dat dit eigenlijk onbegonnen werk is.
Ik aanschouw het en bedenk dat ik het vooral warm heb. Dat is niet zo raar, want ik zit met een dikke trui aan en het is hier binnen toch zeker bijna een stomende 30 graden.
In mijn gedachten wis ik alle peuters uit. Kijk, nu wordt het al een stuk leuker om aan te zien. Ik zie een groep volwassenen iets te blij in het pierenbadje verkneukelen. Moeders, en vaders met iets teveel vet aan hun bast. Samen zingen ze schuchter ‘We maken een kringetje’. Hun handen scheppen water de lucht in, dikke droppels klatsen uiteen op het wateroppervlak. Het is een gezellig tafereel.
Volgende week ga ik weer, maar dan zonder trui.