Als wildplasser maak je niet bepaald carrière, in een gehucht als Uffelte. Men kijkt je raar aan wanneer je je urine wilt ‘teruggeven’ aan de vrije natuur.
Een tijdje terug stond ik in een weiland, aanpalend aan Weg achter de Es, te wateren in het open veld. Ik voelde me volledig onbespied, er was geen kip te bekennen (alleen de haan van boer Kievit). Komt eensklaps postbode Theo van Warmerdam aangereden, op zijn rijwiel uit 1885. Hij heft zijn vinger belerend ten hemel en schreeuwt: ‘Wat moet dat daar? Weet ge niet dat wildplassen een activiteit is die buiten de kaders van de Nederlandse wet valt…?! Ik roep de veldwachter!’ En weg was-ie, op zijn kolderieke tweewieler.
Ja, vuile NSB-er, met je waterhoofd (gevolg van driehonderd jaar inteelt), net geestelijk gezond genoeg om de juiste brieven in de correcte bussen te steken, haal de wouten er maar bij, dacht ik, en op mijn klompen wandelde ik doodleuk richting naburige camping. Theo en de veldwachter zouden ongetwijfeld denken dat ik richting dorpskern zou gaan, naar mijn onderkomen aan de Veenbesstraat 1. Maar neen, ik stiefelde – een tactische meesterzet – de andere kant op.
Tweehonderd meter verderop, bij Camping ’t Holtingerzand, schoof ik aan bij Mieke en Kees Paal uit Rotjeknor. Zij was juist een stoofschotel aan het bereiden en ik kon wel ’n vorkje meeprikken, aldus de innemende blondine en haar besnorde echtgenoot, fijne Zuid-Hollanders met wie ik de weken daarvoor innig bevriend was geraakt.
Later vernam ik dat veldwachter Gust die ganse dag naar mij op zoek was geweest, met de bedoeling mij op de bon te slingeren. Daar had ik mooi een stokje voor gestoken met mijn temporaire ‘onderduikactie’.
In plaats van mezelf in de kraag te laten vatten door de plichtsgetrouwe koddebeier, zeikte ik die nacht het portaal van zijn minuscule politiebureautje onder. Die zaak is nooit opgehelderd. Meer dan een maand lang heeft Gust met een chagrijnig gezicht, prijkend op zijn lange nek, door het dorp gefietst, in honderd procent zekerheid verkerend dat ik verantwoordelijk was voor die vunzige pisstreek. Echter, hij kon mij niets maken, over waterdichte bewijzen beschikte hij niet.
En voor een grootschalig DNA-onderzoek was het vergrijp simpelweg nét een tikkeltje te klein; zelfs voor een gehucht als Uffelte, waar op jaarbasis niet veel meer geschiedt dan het afbreken van een tak of het doorbreken van de zon.
Daarmede was d’n Gust mooi in de aap gelogeerd. Net goed. Een man moet het recht hebben om wild te plassen! We leven gossiemikkie niet meer in de jaren vijftig! Een kerel moet zonder schroom zijn jeans en slip kunnen laten zakken, opdat hij zijn pielemuis tevoorschijn kan halen en zijn blaas kan ledigen! In het open veld dan toch, de bebouwde kom, daar rep ik vanzelfsprekend niet over.
Een dikke middelvinger van mij richting Gust in het bijzonder, en wetboek-paragraafzeikende veldwachters in den algemene. En eentje (mijn andere middelvinger, al even dik) aan het adres van Theo van Warmerdam: miezerige, fascistoïde hansworst. Het hansworstgedeelte van zijn persoonlijkheid neem ik hem niet kwalijk; wel ’t verlinkerselement.