Kinderservies is geweldig. Het komt in leuke kleuren en printjes. Kinderbordjes hebben een opstaande rand zodat je nooit meer hoeft te twijfelen bij de keuze tussen een kom of een diep bord. Ze zijn een maatje kleiner dan een regulier bord, wat handig kan zijn als je er een dieet op na zou houden. Want afgepaste porties.
Doordat ze van plastic zijn vallen ze niet snel kapot als je er met je zatte harses een op de grond laat kletteren. Bovendien maken ze dan geen schel kletterend geluid, maar gewoon een lafjes klinkend pok-pof-klakje. Ik heb er een stapeltje van. Handig voor fruit of chili con carne. Oh, en een tosti. Want met zo’n bordje druipt tenminste de ketchup niet zo nonchalant op je broek.
Ze komen van de IKEA en er hoort ook een gekleurde bestekset in dezelfde vrolijkheid bij. Dat, en bekertjes. Kleine plastic bekertjes in een paar kleuren van de regenboog. Zijn die ook leuk? Nee. Ik háát ze.
Het zijn bekertjes die stiekem verspreid zouden kunnen zijn door de AA. Want veel drinken doe je er niet uit: deze ondingen hebben weinig nodig om om te tuimelen. Het kleinste tikkie is genoeg. Dit zijn cups die je niet voor de lol gebruikt. Goede kinderbekertjes hebben liefst een breed stavlak. Met rechte hoekranden. In elk geval geen ronde, want dat fungeert als een wipwap.
Dankzij een omslagpunt met een risicofactor die hoger is dan “neerslag als de ‘r’ weer in de maand zit” wipt er dagelijks een kindvriendelijke hoeveelheid ranja, melk en fruitsap omver. Meestal kletst daarbij de helft van de inhoud ergens op mijn schoot, ook. Het zijn onstabiele middelvingers van gekleurd plastic. Als er een serviesontwerper in het geniep lacht, dan lacht de Sven Bjærne Ūlewåper van deze bekers het hardst.