De doordeweekse dagen waarop de kinderen bij mij zijn, hebben wij een vast ochtendritueel. Dat is nodig, want anders zouden de kinderen hoogstwaarschijnlijk pas tegen de middag op school belanden. Bij dat ritueel hoort onder andere het drietrapsraketsgewijze opstaan en een fatsoenlijk ontbijt met een lading ‘pap’.
Eerste deel van het ritueel: Ik sta op. Een kwartier voor de kinderen, zodat ik ‘t ontbijt klaar kan zetten. Dat ontbijt, dat moet, vind ik. Zonder maagvulling kun je niet nadenken. Dan komt het metabolisme niet op gang, de kopmotor wordt niet aangezwengeld. Belangrijk dus. Liefst met verse sinaasappelsap, door kleine kinderhandjes geperst. Maar die kinderhandjes slapen nog, dus moet ik het zelf doen.
Tweede deel: Ik stommel de trap op, ruk de deuren van de kinderkamers open, knal het licht aan, roep: “Yo koters, tijd om op te staan!” en huppakee, de kinderen zijn wakker. De overige bewoners zijn er niet happy mee, maar: succes verzekerd. Vervolgens doen de kinderen half slapend wat ze moeten doen: wassen, aankleden, naar beneden sjokken, aan tafel ploffen.
Maar dan. Dan begint het échte rituele gedonder: het ‘Pap’-gedeelte.
“Pap, ik heb nog een briefje voor je. Van school. Hiero.”
Op het verfomfaaide papiertje dat Simone onder mijn neus duwt, staat dat ze vandaag blijkbaar met haar klas naar een of ander museum gaat. Er staat ook: ‘Graag pen en papier, wat kleurspullen, lunchbox (geen snoep!), drinken (suikervrij!), een stuk fruit, een dobbelsteen en 8 euro meegeven in een rugzak. Schoolspullen thuislaten’.
“Hoe lang heb je dit briefje al?”
“Oh, sinds een week of zo.”
Ik zucht diep en dramatisch, graai een rugzakje (zo’n modern kleintje, een andere wil ze niet) uit de gangkast en prop alles erin [wat moet ik onder ‘wat kleurspullen’ verstaan? En trouwens, ik doe niet aan dobbelstenen…] en zet hem naast de tafel neer zodat ze hem niet vergeet. De jeugd gaat onderwijl gestaag verder met niet ontbijten.
“Pap, ik bedacht me vannacht dat ik voor Engels nog een tekst op de computer moet typen en uitprinten.”
“Voor vandaag?!?”
“Ja. Jij kunt snel typen, kun jij dat niet effe gauw doen?”
“Nee.”
“Dan krijg ik een onvoldoende. Ook goed.”
Ik zucht opnieuw, nu nog dramatischer. Ik graai het schrift met de betreffende – handgeschreven en dus praktisch onleesbare – tekst uit zijn handen en ram als een bezetene een suffe tekst over familiaire eetgewoontes (waar geen bal van klopt, ik lust niet eens spruitjes) in m’n laptop. Maak ‘m nog even ‘schoolgeschikt’ op (regelafstand 2, lettertype arial, tell me), print de tekst uit en leg hem naast Nick op tafel neer.
“In je tas stoppen, hè?”
“Ja, ja…”
“Pap, ik ben misselijk, ik hoef geen ontbijt.”
“Nee.”
“Oké, dan blijf je maar misselijk.”
“Als ik misselijk ben, kan ik niet naar school.”
“DAN EET VERDRAAIDNOGANTOE JE ONTBIJT OP!!”
“Nee.”
“Pap, ik krijg niks meer uit die tandpasta-tube. Moet JIJ nou ál-tijd alles nét opmaken voordat WIJ het nodig hebben?!”
“Pap, ik kan mijn schoenen niet vinden. En m’n handschoenen ook al niet. Waar heb JIJ ze nou weer gelaten?”
“Pap, waar is mijn mobieltje… Oh, daar. Sjee, helemaal leeg! Had JIJ ‘m niet even op kunnen laden? Pff.”
“Pap, ik moet vandaag nog een stuk paars vilt meenemen voor handvaardigheid. Waar heb JIJ het vilt liggen?”
“Pap, heb JIJ snel even 20 euri’s voor me? Ik moet Sam nog terug betalen.”
“Pap…”
“NEE!”
…
Als ‘pap’ de kinderen dan ein-de-lijk de deur uit heeft gewerkt, zijgt hij verdwaasd aan de keukentafel neder.
De arme man zuigt de laatste druppels lauwe koffie uit zijn kopje en staart – in volledige berusting – naar het prachtige stilleven van een uitgeprinte Engelse tekst te midden van ontbijtrotzooi tegen een zorgvuldig ongekozen achtergrond van kinderhandschoenen en een rugzakje.