
Bron: WikiMedia
Nachtmerrie uit mijn kinderjaren; de Polonaise. Ook in onze familie barstte op gezette tijden bij feestelijke gelegenheden de Polonaise los. Vaak was er voor die tijd al een aanzienlijke hoeveelheid citroenjenever, bessen en jonge klare in het gezelschap gegoten. Met als gevolg de eerste, nog gefluisterde, ondeugende moppen in het mannenhoekje en aanzwellend gegiechel vanuit de dameskring. Men werd wat roder in het gelaat, er vielen Pepsels op de grond en de eerste peuken verdwenen in halflege pijpjes Heineken.
Het hoogtepunt van de avond was kortom nakende. Gangmaker was vaak een oom die het niet meer hield, abrupt van zijn stoel rees, de theemuts van het dressoir griste en die opengeklapt tot hoofddeksel bombardeerde.
Plotselinge hysterie alom. Gegier van de dames, gebas bij de heren en ooms vrouw die nog een halfhartige poging deed om met een ‘Doe niet zo gek Johan’, het gevaar te keren. Zij werd echter ruimschoots door de anderen overstemd; ‘Joh, Lies, laat die man’. Daarmee was het succes voor oom Johan binnen. Hij hief zijn armen in de lucht, wiegde zijn forse torso in een jolig ritme van links naar rechts, maakte met geheven knieën pas op de plaats en brulde aangeschoten : Polonaise…!
Dit was het moment dat ik het meeste vreesde. Kern van de Polonaise is namelijk dat iedereen op straffe van sociaal isolement gedwongen is om aan te sluiten. Jong of oud, soepel of stram, krukken of niet, je ging in de rij. Je moest werkelijk half dood zijn voor je werd ontzien. Af en toe werd er zelfs gesjord aan grootvader Pasquali die toch al enkele levensbedreigende medische ingrepen achter de rug had.
Stribbelde je tegen dan werd je door een vrouwelijk familielid met uitgelopen mascara, gebarsten pancake en een drankadem aan je arm getrokken; ‘Kom op, jij hebt nog jonge benen!’ De gedaanteverandering van oppassende modelburger tot feestbeest eiste nu eenmaal collectieve overgave, zo kon niemand zich er een buil aan vallen.
De familie was echter nog niet zo beneveld of er werd zorgvuldig gekeken wáár er werd aangesloten. Overspelige impulsen kregen de vrije hand. Colberts werden her en der de kamer ingesmeten, stropdassen jolig over de rug geslagen en sommige tantes schortten hun rokken zelfs op tot oneerbare hoogte.
Er werd aan bretels getrokken, op billen getikt, in vlezige heupen geknepen. Gebrek aan een stereo-installatie stond de feestvreugde ook al niet in de weg. Altijd was er wel iemand bereid om een Nederlandstalige kraker in te zetten waarvan het eenvoudige refrein luidkeels in de maat werd meegebulderd: ‘Jaaa, jaaaa, jaaaa, Janus Janus PAK me nog ’n keer, PAK me nog ’n keer. PAK me nog ’n keer!’
En daar stond ik dan als 11-jarige met in mijn rug de scherpe vuurrode nagels van tante Suus en op ooghoogte het gespannen achterwerk van oom Hero.
Vanwege de kleine behuizing kwam het niet zelden voor dat de kop van de Polonaise alweer in de huiskamer was teruggekeerd als de staart nog moest vertrekken. Een moment dat anti-polonisten het excuus gaf om met een schalkse knipoog weer stiekem plaats te nemen en triomfantelijk het glas te heffen.
Maar de Polonaise kon ook minder onschuldige gevolgen hebben. Door tijdens de viering van zijn 25-jarig huwelijksfeest als laatste aan te sluiten, heeft mijn oom Frederik kans gezien het echtelijk pand onopgemerkt – en voorgoed naar later bleek – via de keukendeur te verlaten. Om herhaling te voorkomen, is er sindsdien binnen de familie Pasquali niet meer gepoloneerd.
Prachtig!