Het is degene die je dagelijks in de supermarkt tegen komt en die nooit wordt herkend. De persoon die voorbij fietst. De man – of vrouw – die zijn hand opsteekt terwijl men telkens net de andere kant op kijkt. Die daarna maar door fietst, terwijl hij zijn groet inslikt.
Het is de jonge vrouw op het station. Elke dag dezelfde routine. Altijd weer net een minuut later dan gepland op het perron. Altijd weer de stress als ze bij de koffiecorner achteraan aansluit. Het is die vrouw. Ze zit tegenover je rustig te wachten tot jij de Metro uit hebt.
Deze persoon werkt elke dag. Zijn geld geeft hij uit aan de hypotheek, aan verzekeringen, aan abonnementen. Wat overblijft, wordt opzij gezet. Zodat hij zijn gezin kan trakteren op een vakantie.
De man werkt, maar bijna niemand weet wat hij daadwerkelijk doet. Hij is geen directeur, of een belangrijk wetenschapper. Deze man – of vrouw – is niets anders dan een van de miljoenen onbetekenende radertjes die het systeem draaiende houdt.
Natuurlijk heeft hij lief. Natuurlijk zijn er mensen die van hem houden. Hij denkt graag dat hij van belang is voor die paar geliefden, maar feitelijk is iedereen vervangbaar en dat besef dendert dagelijks bij hem binnen.
Wanhopig houdt hij vast aan zijn zelf gecreëerde koninkrijk. Hij is de vader van zijn kinderen. Hij is verantwoordelijk voor alles wat hem lief is. Dat is niet zomaar iets. Dat is een enorme verantwoordelijkheid en daarom is hij van belang. Daarom heeft zijn leven nut. Dat is de reden van zijn bestaan.
Maar hij is van cellofaan. Doorzichtig. Onzichtbaar. Je loopt hem zomaar voorbij, zonder hem te zien. En als je hem al herkent, heb je geen idee wat zijn naam is.
Een van de velen, dat is hij. En zo is zij.
Net als jij.